donderdag 20 mei 2010

Een kleine queeste door Amsterdam.

Ik vond een stuk terug dat ik in de herfst van 1998 geschreven heb en dat in 2001 afgedrukt werd in het feestboek ‘Leven in de Vrolikstraat, een wandeling’ dat een initiatief van de bewonersgroep OASE Vrolikstraat was.
En wil dat graag overnemen in mijn dagboek.
- - - - - - - - -
… Ik dacht er goed aan te doen richting Oost te gaan. De Wibautstraat in. De Eerste, de Tweede, de Derde Oosterparkstraat langs en toen stond ik, nog onverwacht, in de Vrolikstraat. De straat waar ik de laatste jaren van mijn moeder heb doorgebracht. En vanwaar mijn eenzame onderduiktochten zijn begonnen. Voordien hadden we op verschillende plaatsen in Amsterdam gewoon en daarvóór waren we vanwege de ‘Anschluss’ uit Wenen gevlucht. Een traumatische vlucht moet dat geweest zijn. Ongelooflijk veel ervaringen voor een klein kind. En ik zal je vertellen dat niemand eenzamer is dan degene die haar eenzame vroege jeugdjaren in eenzaamheid weer tegenkomt.

Ik sta voor de portiek van huisnummer 285 hs. In wat op dit moment een verloederd stukje straat is.*
Ik kijk om me heen, zoek aanknopingspunten met 54 jaar geleden. Vergeefs. Alleen die portiek, die armoedige voordeur die toegang gegeven heeft tot die gang met links een deur naar de voorkamer die mijn speelkamer was. En verderop nog een deur naar wat de huiskamer was. Aan het eind van die gang was de keuken. Tussen speelkamer en huiskamer was de alkoof, een klein kamertje zonder deur of raam en alleen aan beide kanten (schuif)deuren naar de kamers. De huiskamer had twee openslaande deuren naar buiten. De keuken had aan de tuinkant een glazen deur naar buiten, naar wat groots de waranda heette, een houten platformpje dat met twee houten treetjes naar beneden in de tuin uitkwam.

In mijn herinnering is de tijd in de Vrolikstraat de meest feestelijke tijd van mijn leven tot dan toe. In werkelijkheid zal het allemaal heel klein en donker zijn geweest. Die eerste oorlogsjaren… Maar die openslaande deuren naar ‘de waranda’ hebben echt bestaan. Hoe zou het er nu uitzien?

Ik heb een poosje voor die portiek gestaan. Durfde op dat moment niet aan te bellen. Maar heb geprobeerd naar het verleden te duiken. Probeerde me de namen van mensen te herinneren, mensen die in mijn tijd daar ook gewoond hebben en namen die ik uit het Joodsche Weekblad van die tijd heb gehaald in de research voor mijn boek. Het blijven namen. Ik was te klein en te getraumatiseerd. Toen al. Ik kan me er geen gezichten bij bedenken.

Ik heb de straat verder afgelopen; het is een allegaartje van vooroorlogse oudbouw en pogingen door nieuwbouw de straat een facelift te geven.
Het begin van de straat is zelfs een beetje echte achterbuurt geworden. Ik vergiste me eerst in de herinnering aan het huisnummer, dacht even dat het nr. 185 hs. In plaats van 285hs was. Maar 185 hs is precies één raam breed. Er hangt een oud kleed voor dat raam, de deur ernaast hangt bijna uit haar voegen… Nee, dat is niet het huis waar ik gewoond heb. Zo hebben in de twintiger en dertiger jaren inderdaad wel mensen gewoond, en later misschien wel mensen die ik gekend heb. Maar zelf heb ik daar niet gewoond, dat zie ik al heel gauw.

Via Vrolikstraat, Iepenweg en Derde Oosterparkstraat vind ik het Iepenplein. Dat is eveneens volkomen onherkenbaar, maar daar moet ik als kindje toch gespeeld hebben… Het is zo’n vreemde gewaarwording als ‘tijd’ ineens een tastbaar iets is geworden. Iets waar je in- en uitstapt. Hoe heet die Belgische schrijver ook weer….Magisch Realisme… eh… Hubert Lampo bedoel ik. Die kon dat zo schitterend beschrijven. En ik maak het hier mee.

Daar, in dat buurtje, ligt een klein stukje oud geluk, als oud goudfiligrein dat in die drassige grond van de openliggende Vrolikstraat van dit moment is gezakt. Maar het bestáát wel, heb ik met mijn hele lichaam en geest ervaren. Het bestaat, omdat het bestaan hééft en opgeroepen kan worden op mijn bevel. Heel bewust ik even ervaren dat mijn jeugd niet alleen verschrikking is geweest.

Door de miezerige regen ben ik de hele lange weg teruggewandeld. Me bewust van het nu en van vandaag. Vroeger kon het vóórkomen dat mijn geest bij zulke ervaringen niet helemaal mee terug wilde komen. Hoe beschrijf ik dàt nou weer? Dan wist ik, om een voorbeeld te noemen, dat ik in november 1998 in de Oosterparkbuurt liep; maar mijn geest bleef de ervaringen van 1940-1943 voelen. Ik kan het niet duidelijker uitleggen dan met het volgende verhaal:
Ik woonde nog in Nieuwegein-Centrum. En vlakbij werd een overdekt winkelcentrum gebouwd. Rotjongens vonden het leuk om midden in de nacht rotjes af te steken onder de glazen koepel in dat winkelcentrum. Ik schrok daarvan op een verschrikkelijke manier wakker, rende zó uit mijn slaap naar de telefoon, belde de Nieuwegeinse politie en riep uit:
‘Ze bombarderen het centrum, ze bombarderen het centrum’. Ik wist dus dat het (toen) 1981 was, ik kende zo uit mijn slaap het Nieuwegeinse politienummer. Maar mijn geest zat in de oorlog en was volkomen in paniek omdat ‘er gebombardeerd werd’. Het duurde ook voor de politieman aan de telefoon een klein kwartier voor hij doorhad wat er met mij aan de hand was. En hij kwam persoonlijk naar mijn huis om me gerust te stellen. Dat gebeurde toen blijkbaar nog weleens…
Dat heel erge gevoel heb ik tegenwoordig gelukkig niet meer. Ik kan het nu, zoals ik al beschreef, wèl naar believen weer terugsturen. Al kunnen angsten uit die tijd dan nog een hele poos nasudderen.
Ik laat me dus niet vaak en niet graag in de tijd teruggaan, zoals je zult begrijpen.

Maar de wandeling zelf was goed. De zoektocht, de queeste, naar mijn verleden heeft wel weer een klein stukje helderheid gebracht. Die wandeling zal ik zeker nog herhalen.
November 1998.

*
Herfst 1999, een jaar later dus, was de Vrolikstraat voor het grootste deel gerenoveerd. De bestrating vernieuwd en vierde de straat een groot feest om dat te vieren.
Waarbij de hele straat door vlaggen, in de vorm van schoon wasgoed, was versierd; volgens het motto: ‘Vrolikstraat, wàs goed, is goed’.
Ik was daar ook aanwezig.