zaterdag 30 oktober 2010

Wenen, zoeken naar roots. Dag 4.1

Dag 4.1

Deze vrijdagochtend zijn we dan naar de Centrale Friedhof gegaan. De immens grote Centrale begraafplaats van Wenen, met aparte ’afdelingen’ voor Katholieken, Protestanten en Joden.
We moesten uit de tram stappen bij de eerste poort: Tor 1. Daar was de directe ingang naar het ‘Israëlitische’ gedeelte.

Een enorme lange laan. Aan weerszijden even enorme velden met graven. Aan de randen van de grotere lanen stonden de mooie, dure, marmeren grafzerken. Verder weg, in het veld, de kleinere, vaak onleesbare, vaak scheefhangende of omgevallen stenen. Laan na laan na laan..Bijna alle graven zijn van ver vóór de 2e Wereldoorlog, de data op de stenen gaan terug naar de eerste helft van de 19e eeuw. Joodse graven worden nooit geruimd. Men rust er in vrede tot de komst van de Messias. Al duurt het eeuwen.

We liepen en liepen en klommen en struikelden…. Zochten naar de graven van mijn grootvader, mijn overgrootouders en mijn betovergrootouders, zoals op het papier van mevr. Weiss van de Kultus Gemeinde geschreven stond, ploeterend door, voor mij, schouderhoog gras en onkruid, waarin de prachtigste kleine bloempjes bloeiden. Lies maakte een heel klein boeketje, dat nog steeds in mijn gang hangt.

We vonden, afgaande op de tellingen van groep, rij en nummering, misschien de juiste grafstenen, onleesbaar, omgevallen en verzakt….en ik legde dáár, met de onschatbare hulp van Lies, mijn kiezelstenen neer. Het is een joodse gewoonte om als teken van bezoek een kiezelsteen op een graf te leggen, geen bloemen of planten.

De geur van buxus is daar overweldigend en bedwelmend. Ik heb altijd van die geur gehouden. Maar zal hem nooit meer kunnen ruiken zonder aan dat veld te denken….Dat veld dat een eeuwigheidsgevoel bij me opriep, dat juist door zijn heel verwaarloosde uiterlijk een gevoel van eeuwen en generaties en generaties van mensen, waar ik bij hoor.

Lies bleef flink en nuchter, ik kreeg een gevoel van zweven……van me neer willen leggen in dat diepe gras en heel lang voelen wáár ik lag en de geuren insnuiven en de geesten van al die gestorvenen voelen… Mijn neus echter waarschuwde me door vreselijk te gaan druppen, dat dit niet gezond voor me zou zijn. Pollenallergie ja.

Ik nam met moeite afscheid, toen we doodmoe richting Tor 1, de uitgang, liepen.

Het Friedhof (een mooiere naam dan begraafplaats toch?) was zo onaangetast, in zijn meer dan 100 jaar verwaarloosde toestand en als het symbool van het tijdelijke en het eeuwige van zo grote onaangetaste schoonheid….overweldigend, hypnotiserend, is een te zacht woord…
En alles was doordesemd door de geur van buxus…

Mijn eigen buxusstruikje zal me hier voortaan altijd aan herinneren.

Ik realiseerde me wel dat mijn moeder en mijn grootmoeder en andere familieleden van die generatie hier niet en nooit begraven zijn. Nergens begraven waren dus.

Toch had ik moeite om afscheid te nemen van die plek.

Lies niet nee…. Die was blij eindelijk weg te kunnen…ze was ook heel erg moe, want ze had nog harder geklommen en gezocht als ik en haar been deed pijn. Ik realiseerde me dat laatste niet, mijn geest was met andere dingen bezig.

Maar Lies leefde weer helemaal op toen bij de uitgang, op de deur van een keet, een papier zichtbaar kwam, waaruit bleek dat hier een grote joodse vrijwilligersorganisatie al jaren aan het werk was om de begraafplaats op te knappen. Ze zouden, zei het papier, daarvoor nog ongeveer 660.000 manuren nodig hebben.

Die joodse begraafplaats was zó ontzettend groot! . Ik heb een foto gemaakt van een grote hoop gebroken grafstenen. In de oorlog is er een voltreffer op de begraafplaats terechtgekomen. De beenderen moeten daar verzameld worden, want het lichaam moet compleet, zo niet onaangetast zijn volgens de Joodse riten.

Op die plek is één grafzerk voor allen opgericht.

Op een andere plaats zag ik een rij vrij nieuwe, naamloze graven. Opgericht omdat de originele graven door de bominslag zó vernield waren dat identificatie niet mogelijk was.

Maandag wilden we (wat mijzelf betreft: (graag) terugkomen. Want morgen was het Sabbat en daarna zondag… En proberen de coördinator van dat vrijwilligerswerk te pakken te krijgen. De coördinator zou ’s morgens tot 12 uur aanwezig zijn.

Dit was dus de ochtend van de 4e dag.

Plotseling beving me een grote onrust....Ik wilde weg, terug,de stad in.

Naar het adres dat ons door Frau Weiss was meegegeven, het adres waar mijn overgrootouders, mijn grootouders, mijn moeder en haar zuster en haar kinderen... en ikzelf hadden gewoond: Springergasse 13.