zaterdag 16 april 2011

Herinneringen aan herinneringen.

Ik leerde ze kennen in café Schiller, meer dan 12 jaar geleden. De zusjes B., Joodse overlevenden. We kwamen daar maandelijks met een aantal andere oudere Joodse mensen bij elkaar voor een gezellige middag. De middagen werden georganiseerd door Joods Maatschappelijk Werk. Loes, Dorine en een collegaatje leidden die middagen. Af en toe werd er iets voorgedragen, heel af en toe gezongen of gemusiceerd, maar bovenal was het een samenzijn van Joodse mensen die de oorlog hadden overleefd. En die warmte zochten bij andere oudere Joodse mensen met wie ze een verleden deelden. Niet helemaal en allemaal en dat zorgde ervoor dat de gesprekken nooit vervelend waren, want iedereen had veel te vertellen.
Deze gezellige middagen bestaan niet meer. We zijn waarschijnlijk uitverteld en uitgepraat en te oud geworden om de verhalen nog een keer te vertellen. De nummers, getatoeëerd op de oude armen, spreken en spraken voor zichzelf en wie die tatoeage niet had, had de eigen verhalen ook al minstens één keer verteld.

Ik herinner me de zusters B., waarvan de oudste ook altijd verhalen vertelde. Ze woonde, als weduwe, op het Merwedeplein in Amsterdam Zuid, waar de Familie Frank voor de oorlog ook gewoond had. In goeden doen dus. En dat liet ze ook graag zien. Daar mocht ze ook best trots op zijn.
Soms vertelde ze over haar kindertijd. En die was van een onvoorstelbare armoede.
Er was ook een rijke tak van de familie, maar dat wist ze alleen van horen vertellen. Dokters en dergelijke, en die woonden onder meer in de rijke Sarphatistraat.

Ergens tussen de Rapenburgerstraat en de Valkenburgerstraat, vertelde ze, waar de huizen aan de begane grond net niet tegen elkaar aan gebouwd waren, was een smalle, ongeveer een meter brede gang ontstaan. Wel overdekt, omdat de eerste verdiepingen wel in elkaar overgingen. De gang had zelfs een naam, de Rode Leeuwengang. Aan weerszijden van de gang werd 'gewoond'. Door gezinnen. Boven woonden middenstanders, beneden aan de begane grond, het armste van het armste deel van de bevolking.
Ze wist niet of die gang zo genoemd was omdat de kinderen B. rood haar hadden... Maar ze wist ook niet meer hoeveel kinderen daar leefden en of ze wel allemaal rood haar hadden... Zijzelf wel in elk geval. Ze was nog klein toen de oorlog begon en maar een paar kinderen hebben de oorlog overleefd. Als ik het goed heb onthouden waren dat er drie. Misschien vier.

Er was geen stromend water, geen toilet, er waren geen slaapkamers. Het hele gezin sliep in wat een kamer werd genoemd, een overdekte ruimte waar de vloer altijd nat was en de familie op matrassen en 'dekens' bij elkaar op de grond sliepen. Zo vertelde ook dat er wel een tafel in huis stond, maar slechts twee stoelen. En hoe ze, toen ze groter werden, hun eten bij elkaar zochten op het Waterlooplein tussen het vuilnis dat de kooplieden daar 's avonds achterlieten. Omdat er ook geen geld was voor luiers, liepen alle kleine kinderen alleen in een hemdje. Daglicht zagen ze pas als ze erop uitgestuurd werden om eten te zoeken. De gang liep aan één kant dood en aan de andere kant stond een hek, dacht ze. Vader werkte op het Waterlooplein, als iemand hem aannam voor een klus, maar verdronk het meeste van wat hij verdiende op datzelfde plein.
Hoe moeder het toch altijd voor elkaar kreeg om de grotere kinderen 'netjes' naar school te laten gaan? Dat wist ze niet, maar dat ze allemaal luizen en vlooien hadden was een ding wat zeker was.

Het waren de verhalen die zij me vertelde. Ik sta dus niet in voor de volle waarheid, maar kan me die heel goed voorstellen.
Zo groot was de armoede in die dertiger jaren, de crisisjaren van die tijd, wel degelijk. We kunnen het ons niet meer voorstellen. En die Rodeleeuwgang of Rode Leeuwgang bestaat niet meer. Kon ik op de oude kaarten ook niet meer terugvinden.
Maar ik kan me goed indenken dat die op de plek was waar nu de Anne Frankstraat ligt.
De Valkenburgerstraat met in het verlengde de Foeliestraat is een snelweg naar de IJtunnel geworden, doorgaand verkeer naar en naar buiten de binnenstad. Ook de Rapenburgerstraat is, hoewel grotendeels opgeknapt en in de oude staat teruggebracht, heel erg veranderd. Ik noemde (halverwege ongeveer) al de Anne Frankstraat. Maar het gebouw van het vooroorlogse Joodse Meisjesweeshuis in die straat staat er nog, al doet het nu dienst als appartementengebouw. De straathoeken worden verbonden door de foeilelijke gevel van het gebouw van de Nederlandse Film- en Televisie Academie.

Een stukje geschiedenis is nooit weg, vind ik. Mijn herinneringen aan haar zijn nog levendig in elk geval.