OMMEKEER.
Het was in augustus 1991, meer dan 15 jaar geleden nu, dat ik een brief schreef aan een tijdschrift. Het ging over VERANDERING in mijn leven, met
grote letters geschreven. Een OMMEKEER in mijn denken. Mijn oudste zoon was nog
niet zó lang daarvoor gestorven en ik
zat eigenlijk na vijf jaar nog steeds in mijn rouwproces. Iemand van het tijdschrift
had ooit de rouwadvertentie en het gedicht erbij gelezen en vroeg me na een
telefonisch gesprek toen, veel later,
het voor hen te vertellen in een artikel. Daar was ik nog niet aan toe. Maar ik
wilde het wel kwijt om anderen in dezelfde omstandigheden te troosten en te
ondersteunen, zo mogelijk. Zoals ik me
zelf ondersteund en getroost heb
geweten. Het is nu januari 2017, dat ik
die brief terugvind en hem teruglees… En herschrijf in de stijl van wat ik nu
geworden ben.
Voor een goed begrip, schreef ik, moet ik terug naar mijn
jeugd. Ik was een zg. “Hidden Child”, een Joods onderduikstertje, toen ik op achtjarige leeftijd in Nieuwersluis
in een kindertehuis werd geplaatst.
Stadskind dat ik was,
uit Wenen en uit Amsterdam, WIST ik in die moeilijke oorlogstijd ineens (?),
welke grassen, vruchten, zelfs noten eetbaar waren en welke niet. Na de oorlog
is die gave verdwenen, maar wij oorlogskinderen hebben er wel van kunnen
profiteren. Me erover verwonderd heb ik
nooit.
Door mijn moeilijke jeugd en jongemeisjesjaren (zo’n
verleden vormt je) ging ik verkeerde relaties en huwelijken aan, waaruit ik
drie kinderen kreeg.
Na mijn tweede huwelijk begon het dromen. Normaal, zou je
zeggen, iedereen droomt. Zeker als je
altijd onder een te grote druk leeft. Voor
mij was het nog niet normaal. Maar
sommige dromen zijn me tot aan de dag van vandaag bijgebleven. Vooral die over
mijn zoon, die in 1986 gestorven is. Ik kocht het boekje van “Chandu”:
Psychologisch droomboek. Dat gebruik ik nog steeds als ik niet begrijp wàt en waarom ik iets droom. De vele
dromen over en langs hoog water bij voorbeeld. In alle vormen… altijd op weg naar een doel.
Maar toen mijn zoon gestorven was, ja, toen kwamen de
dromen, die ik geen echte dromen kon noemen. Een paar weken na zijn dood zag ik hem huilend en schreeuwend
dwalen door een soort groot grijs mistig labyrint in een doods grijs licht… Ik riep hem
en zei dat dit niet kon, ik kon hem niet zo zien… hij was immers dood?! Dat
vertelde ik hem en hij viel aan mijn voeten, en we huilden wanhopig, mijn kind met zijn hoofd in mijn schoot en ik
zag hem steeds kleiner worden, tot hij een huilende baby in mijn armen werd en
nog kleiner, uiteindelijk verdween en ik bleef met lege armen achter. Maar
wetend (in mijn droom) dat mijn kind nu wist dat hij dood was en dat hij zijn
weg verder zou vinden.
Veel later droomde ik dat hij me kwam vertellen dat hij een jongetje was in een gezin in een
huisje even buiten Lichtenvoorde en dat
hij gelukkig was. Tot dat moment had ik
nooit van het plaatsje Lichtenvoorde gehoord. En enkele jaren dáárna las ik in
de krant dat er een vader uit Lichtenvoorde, met twee jonge zoontjes was
omgekomen in de sneeuw ergens in Oostenrijk (ik kwam uit Wenen (Oostenrijk dus)
J
) en toen was er rust in mij…
Maar de echte ommekeer kwam ook door een droom. Let wel, ik
ben van Joodse afkomst, al heb ik mijn Joodse moeder en mijn Joodse familie
amper gekend. En ik ben heel Christelijk grootgebracht. En nu was mij langzaam aan duidelijk geworden dat ik had te
werken aan iets, dat ik als heel belangrijk, groots en voor mijn gevoel, als heel
bedreigend beschouwde. Ik was iemand, die daar geen nee tegen kon zeggen. Ook
niet wilde zeggen, maar toch…. Een klein, heel bang vrouwtje, dat blij was dat zij,
kon overleven in een wereld, die niets
kon bieden dan enge dingen…. Zo iets. De buitenkant was theater, flink, dapper,
stoer.
Ik droomde: Ik stond boven aan de rand van een dieper
liggende weg, naast mij stond een meer dan levensgroot persoon in een lang wit
kleed, die mij wees, dat ik die weg
moest gaan en me zei dat die niet lang zou zijn en dat ik aan het einde weer
geholpen zou worden.
Hij hielp me àfstappen, die weg op en tot mijn stomme
verbazing was die weg de Thora en die
bestond alleen uit KLINKERS en tussen die klinkers wapperden overal
lichtgekleurde lintjes in een zacht briesje. Aan het einde van die weg stond
weer zo’n levensgroot, in het wit geklede figuur zonder gezicht, die me de hand
reikte om me naar boven te helpen.
Een vreemde droom, zou je zeggen. Tja, temeer als je je
realiseert dat de Thora de Joodse Wet is en is in het Hebreeuws geschreven dus
zònder klinkers. Terwijl mijn gedroomde
weg dus bestònd uit klinkers… Het was de eerste keer dat ik me zó bewust werd
van mijn Joodse genen…
Maar goed, voor mij betekende die droom, dat ik de opdracht
kreeg om die weg te gaan, dat werk aan te nemen. Ik zou moéten klinken, hoe
beangstigend ik dat toen nog vond. Maar,
getuige die vlaggetjes, zou het niet allemaal kommer en kwel zijn. En ik zou
hulp krijgen.
Wel, zo is het gegaan, Al was het aan het einde van die weg
in de praktijk moeilijker, om die grote stap van die weg àf weer te maken.
Het resultaat is mijn boek Twee Vrouwen en een Jas geworden,
mijn zoektocht, mijn queeste, naar mijn eigen verleden.
In die jaren begon mijn grote Ommekeer. Ik begon me te
verdiepen, niet alleen in mijn eigen achtergrond, maar ook in het onderwerp
reïncarnatie; kwam daardoor terecht bij
het Boeddhisme, (dus bij Tibet, waar ik nog actief voor ben geweest), bij de
grote wereldgodsdiensten, dus ook de Joodse Godsdienst en dus daardoor weer echt terug bij mezelf.
Ik beschouw mijzelf als een kind van de Nieuwe Tijd. En er is nog
zoveel te leren. Karma, reïncarnatie, de Wetten van Oorzaak en Gevolg, van
actie en re-actie zijn voor mij geen vragen meer maar zekerheden. Reïncarnatie
wordt ook genoemd in de Joodse Godsdienst.
Wat je zaait zul je oogsten… De enorme consequentie en de grootsheid daarvan,
niet alleen voor mijn eigen verantwoordelijkheid, maar voor die van de hele
wereld… is niet te overzien. Als ik ga zweven, natuurlijk geestelijk gesproken…
wat zaai ik dan? Moet ik niet minstens
midden in het maatschappelijk leven blijven staan? Me bewust blijven van elke
negatieve uitspraak of daad? Wat ik zaai, zal ik oogsten. Nu, straks, of in een
later leven…
Wat een grote verantwoordelijkheid dragen we. Moeten we de
hele wereld dan op onze schouders nemen? Of je het wilt of niet, of je het
je bewust bent of niet, je bent, mèt je Westerse zelfgenoegzame, liefdevolle
mededogen of je haat tegen alles wat kwaad verspreidt, méé-verantwoordelijk
voor het karma van onze Aarde. Is mijn vaste overtuiging.
Ik ben ook ooit opgeleid voor de R.K. Kerk. En ik blijf toch
ook bij mijzelf als ik die oude catechismusvraag “waartoe ben ik op aarde”
vertaal in de wedervraag ( ik blijf Joodse, nietwaar?) “Waarvoor ben ik weer op
aarde’ en probeer dat uit te vinden en zo goed mogelijk te leven, met die gedachte blijvend in mijn
achterhoofd…
Nouja, zulke diepe gedachten kunnen alleen bovenkomen, als
ik in mijn eentje op een stille zondagmiddag in mijn stille huisje achter mijn
toetsenbord duik.
© Erica van Beek
10-1-2017