woensdag 11 januari 2017


OMMEKEER. 

Het was in augustus 1991, meer dan 15 jaar geleden nu,  dat ik een brief schreef aan een tijdschrift.  Het ging over VERANDERING in mijn leven, met grote letters geschreven. Een OMMEKEER in mijn denken. Mijn oudste zoon was nog niet zó lang daarvoor gestorven  en ik zat eigenlijk na vijf jaar nog steeds in mijn rouwproces. Iemand van het tijdschrift had ooit de rouwadvertentie en het gedicht erbij gelezen en vroeg me na een telefonisch gesprek  toen, veel later, het voor hen te vertellen in een artikel. Daar was ik nog niet aan toe. Maar ik wilde het wel kwijt om anderen in dezelfde omstandigheden te troosten en te ondersteunen, zo mogelijk.  Zoals ik me zelf  ondersteund en getroost heb geweten.  Het is nu januari 2017, dat ik die brief terugvind en hem teruglees… En herschrijf in de stijl van wat ik nu geworden ben.

Voor een goed begrip, schreef ik, moet ik terug naar mijn jeugd. Ik was een zg. “Hidden Child”, een Joods onderduikstertje,  toen ik op achtjarige leeftijd in Nieuwersluis in een kindertehuis  werd geplaatst.

Stadskind  dat ik was, uit Wenen en uit Amsterdam, WIST ik in die moeilijke oorlogstijd ineens (?), welke grassen, vruchten, zelfs noten eetbaar waren en welke niet. Na de oorlog is die gave verdwenen, maar wij oorlogskinderen hebben er wel van kunnen profiteren.  Me erover verwonderd heb ik nooit.

Door mijn moeilijke jeugd en jongemeisjesjaren (zo’n verleden vormt je) ging ik verkeerde relaties en huwelijken aan, waaruit ik drie kinderen kreeg.

Na mijn tweede huwelijk begon het dromen. Normaal, zou je zeggen, iedereen droomt.  Zeker als je altijd onder een  te grote druk leeft. Voor mij was het nog niet normaal.  Maar sommige dromen zijn me tot aan de dag van vandaag bijgebleven. Vooral die over mijn zoon, die in 1986 gestorven is. Ik kocht het boekje van “Chandu”: Psychologisch droomboek. Dat gebruik ik nog steeds als ik niet  begrijp wàt en waarom ik iets droom. De vele dromen over en langs hoog water bij voorbeeld. In alle vormen…  altijd op weg naar een doel.

Maar toen mijn zoon gestorven was, ja, toen kwamen de dromen, die ik geen echte dromen kon noemen. Een paar weken  na zijn dood zag ik hem huilend en schreeuwend dwalen door een soort groot grijs mistig  labyrint in een doods grijs licht… Ik riep hem en zei dat dit niet kon, ik kon hem niet zo zien… hij was immers dood?! Dat vertelde ik hem en hij viel aan mijn voeten, en we huilden wanhopig,  mijn kind met zijn hoofd in mijn schoot en ik zag hem steeds kleiner worden, tot hij een huilende baby in mijn armen werd en nog kleiner, uiteindelijk verdween en ik bleef met lege armen achter. Maar wetend (in mijn droom) dat mijn kind nu wist dat hij dood was en dat hij zijn weg verder zou vinden.
Veel later droomde ik dat hij me kwam vertellen  dat hij een jongetje was in een gezin in een huisje even buiten  Lichtenvoorde en dat hij gelukkig was.  Tot dat moment had ik nooit van het plaatsje Lichtenvoorde gehoord. En enkele jaren dáárna las ik in de krant dat er een vader uit Lichtenvoorde, met twee jonge zoontjes was omgekomen in de sneeuw ergens in Oostenrijk (ik kwam uit Wenen (Oostenrijk dus) J ) en toen was er rust in mij…

Maar de echte  ommekeer kwam ook door een droom. Let wel, ik ben van Joodse afkomst, al heb ik mijn Joodse moeder en mijn Joodse familie amper gekend. En ik ben heel Christelijk grootgebracht. En nu was mij  langzaam aan duidelijk geworden dat ik had te werken aan iets, dat ik als heel belangrijk, groots en voor mijn gevoel, als heel bedreigend beschouwde. Ik was iemand, die daar geen nee tegen kon zeggen. Ook niet wilde zeggen, maar toch…. Een klein, heel bang vrouwtje, dat blij was dat zij,  kon overleven in een wereld, die niets kon bieden dan enge dingen…. Zo iets. De buitenkant was theater, flink, dapper, stoer.


Ik droomde: Ik stond boven aan de rand van een dieper liggende weg, naast mij stond een meer dan levensgroot persoon in een lang wit kleed, die mij wees,  dat ik die weg moest gaan en me zei dat die niet lang zou zijn en dat ik aan het einde weer geholpen zou worden.
Hij hielp me àfstappen, die weg op en tot mijn stomme verbazing was die weg de Thora  en die bestond alleen uit KLINKERS en tussen die klinkers wapperden overal lichtgekleurde lintjes in een zacht briesje. Aan het einde van die weg stond weer zo’n levensgroot, in het wit geklede figuur zonder gezicht, die me de hand reikte om me naar boven te helpen.
Een vreemde droom, zou je zeggen. Tja, temeer als je je realiseert dat de Thora de Joodse Wet is en is in het Hebreeuws geschreven dus zònder klinkers.  Terwijl mijn gedroomde weg dus bestònd uit klinkers… Het was de eerste keer dat ik me zó bewust werd van mijn Joodse genen…

Maar goed, voor mij betekende die droom, dat ik de opdracht kreeg om die weg te gaan, dat werk aan te nemen. Ik zou moéten klinken, hoe beangstigend ik dat toen nog vond.  Maar, getuige die vlaggetjes, zou het niet allemaal kommer en kwel zijn. En ik zou hulp krijgen.

Wel, zo is het gegaan, Al was het aan het einde van die weg in de praktijk moeilijker, om die grote stap van die weg àf weer te maken.
Het resultaat is mijn boek Twee Vrouwen en een Jas geworden, mijn zoektocht, mijn queeste, naar mijn eigen verleden.

In die jaren begon mijn grote Ommekeer. Ik begon me te verdiepen, niet alleen in mijn eigen achtergrond, maar ook in het onderwerp reïncarnatie;  kwam daardoor terecht bij het Boeddhisme, (dus bij Tibet, waar ik nog actief voor ben geweest), bij de grote wereldgodsdiensten, dus ook de Joodse Godsdienst  en dus daardoor  weer echt terug bij mezelf.

Ik beschouw mijzelf  als een kind van de Nieuwe Tijd. En er is nog zoveel te leren. Karma, reïncarnatie, de Wetten van Oorzaak en Gevolg, van actie en re-actie zijn voor mij geen vragen meer maar zekerheden. Reïncarnatie wordt ook genoemd in de Joodse Godsdienst.  Wat je zaait zul je oogsten… De enorme consequentie en de grootsheid daarvan, niet alleen voor mijn eigen verantwoordelijkheid, maar voor die van de hele wereld… is niet te overzien. Als ik ga zweven, natuurlijk geestelijk gesproken… wat zaai ik dan?  Moet ik niet minstens midden in het maatschappelijk leven blijven staan? Me bewust blijven van elke negatieve uitspraak of daad? Wat ik zaai, zal ik oogsten. Nu, straks, of in een later leven…

Wat een grote verantwoordelijkheid dragen we. Moeten we de hele wereld dan op onze schouders nemen? Of je het wilt of niet, of  je  het je  bewust bent of niet, je bent, mèt  je Westerse zelfgenoegzame, liefdevolle mededogen of je haat tegen alles wat kwaad verspreidt, méé-verantwoordelijk voor het karma van onze Aarde. Is mijn vaste overtuiging.

Ik ben ook ooit opgeleid voor de R.K. Kerk. En ik blijf toch ook bij mijzelf als ik die oude catechismusvraag “waartoe ben ik op aarde” vertaal in de wedervraag ( ik blijf Joodse, nietwaar?) “Waarvoor ben ik weer op aarde’ en probeer dat uit te vinden en zo goed mogelijk  te leven, met die gedachte blijvend in mijn achterhoofd…
Nouja, zulke diepe gedachten kunnen alleen bovenkomen, als ik in mijn eentje op een stille zondagmiddag in mijn stille huisje achter mijn toetsenbord duik.
 © Erica van Beek 10-1-2017