Zaterdag, en ik hoopte wat energie op te doen door weer te gaan lopen en de stad in te gaan.
Ik zou wel zien hoever ik kwam.
Allereerst natuurlijk via de brug, waar inmiddels drie van de vijf waterhoentjes verdwenen zijn. Ik zag ze niet en bleef wachten tot het bekende gepiep klonk. Vader hoen lag op het nest, toen moeder hoen (of andersom dat kan natuurlijk ook) met de kleintjes vanachter een sloep vandaan kwam. Eerst maar één kleintje, maar na een hoop waterhoentjesgepiep kwam de andere ook tevoorschijn. En daar gleed vader (of moeder ;-) ) hoen van het nest en de anderen tegemoet. Ze wreven de snavels tegen elkaar als een begroeting en gingen toen samen terug naar het nest. Het is al een ouder stel, zoals ik al eens vertelde. En ik ben ervan overtuigd dat het inderdaad een liefdevolle begroeting is, iedere keer als ze elkaar tegenkomen. Toen de kleintjes nog héél klein waren werden die ook zo begroet maar meteen te eten gegeven. Eén van beide ouders verdween dan onder water of schuurde langs de kademuur en gaf dan de kleintjes, maar ook elkáár, te eten. Ik zal ze missen als de kuikens zijn uitgevlogen…
Vandaag was er ook een vrouwtjeseend, met wel 6 kuikens in een rechte rij achter haar, en duidelijk niet thuis, midden op de gracht. Er kwam een rondvaartboot aan……en ik hield mijn hart vast. Maar gelukkig week moeder eend op tijd uit, met de sliert kleintjes achter zich aan. Dan zucht je wel even van opluchting..
Het was benauwd in de binnenstad. De temperatuur is misschien niet zo hoog, maar toch is het benauwd. Een echt flinke regenbui, die een poosje aanhoudt, zou goed zijn om het fijnstof neer te slaan – en ook voor mijn tuintje, inderdaad.
Ik hoopte even te kunnen blijven slenteren, maar na mijn boodschapjes bij De Tuinen gedaan te hebben moest ik toegeven dat het niet ging. Dus snel de tram naar huis genomen en me vanaf de halte een beetje naar huis gesleept.
Ik hoop maar dat dit tijdelijk is. Want een zwerver zoals ik heeft die wandelingen broodnodig om te kunnen blijven functioneren.
Letterlijk, want een paar dagen thuis moeten blijven verandert mijn bloed in stroop en mijn hersens in een pluk watten. Weet ik uit ervaring.
Thuisgekomen een uurtje gelegen en me toen weer bij de haren omhooggetrokken om íets te kunnen gaan doen.
Op de tv vanavond de keuze tussen voetballen of the unbearable lightness of life… De film vond ik halverwege unbearable en het voetballen eveneens.
En ‘we’ hebben verloren met 1-3 tegen de Russen……
Ik had 2-2 gepoold.
Hoeveel tranen zullen er vanavond vergoten worden, om een voetbalwedstrijd?
zaterdag 21 juni 2008
vrijdag 20 juni 2008
Sóóó sáááii!!!!!!!!!
Het was mooi weer vandaag hè…Ja dat vond ik ook.
Er was dus een heleboel te doen vandaag. In huis, in de tuin..
En ik had zo’n zin gehad om er vandaag weer eens echt tegenaan te gaan.
Ik was echter vannacht aan het spoken geweest.. Uurtje op, uurtje af..
Weinig slaap, nogal onrustig dus.
Toen Toch maar vroeg opgestaan en eerst mijn fruitontbijt en mijn pillen genomen, dan is de ‘suiker’ tenminste op een normaal peil…
En na het douchen, me gekleed en gekapt, nouja dat rattekopje toonbaar gemaakt, en mijn gezicht ook trachten toonbaar te maken.
Maar nog voor het ontbijt en de koffie lag ik alweer, ditmaal op bed en sliep weer een uurtje. Tot er gebeld werd. De medicijnman. Ofwel, de jongen van de apotheker die de medicijnen bracht..
Toen toch maar weer moed gevat, koffie gezet en brood gegeten, koffie gedronken..De boel weer opgeruimd… en toen làg ik weer.
Zo is het eigenlijk deze hele dag gegaan. De hele middag diep en voor mijn gevoel droomloos geslapen. Tot de volgende maaltijd zich aankondigde door een hol maaggevoel. Oja, er stond nog een kliek hutspot met vlees, genoeg voor de avondmaaltijd. En als toetje fruit en een rijstepuddinkje. Met moeite de vork en de lepel naar mijn mond hijsend heb ik alles netjes opgegeten. En weggewerkt.
Na het eten had ik de fut om de computer aan te zetten, normaal staat-ie de hele dag aan. Maar de laatste dagen niet meer.
Een paar lieve mails beantwoord, een online nieuwsbrief gelezen…. En toen was het wéér voorbij.
Maar Vriend Frans kwam vanavond met een videoband om samen te kijken. Ik zette koffie met wat erbij. Frans in het lage stoeltje, ikzelf gewoon aan de tafel. Maar ondanks alle moeite lukte het me niet de film uit te kijken. Weleens de film Omen gezien? Het einde was voor mij te gruwelijk in elk geval.
Nog even suffig wat nagepraat en tv zitten zappen, maar Frans is daarna toch maar weggegaan.
Zometeen weer bedtijd en ik ben er klaar voor!!!
O Vogeltje, mijn inspirator, wanneer komt u me weer helpen….
Het leven is zóóó saai zonder enige inspiratie….. Kan het saaier dan dit verhaaltje??
Er was dus een heleboel te doen vandaag. In huis, in de tuin..
En ik had zo’n zin gehad om er vandaag weer eens echt tegenaan te gaan.
Ik was echter vannacht aan het spoken geweest.. Uurtje op, uurtje af..
Weinig slaap, nogal onrustig dus.
Toen Toch maar vroeg opgestaan en eerst mijn fruitontbijt en mijn pillen genomen, dan is de ‘suiker’ tenminste op een normaal peil…
En na het douchen, me gekleed en gekapt, nouja dat rattekopje toonbaar gemaakt, en mijn gezicht ook trachten toonbaar te maken.
Maar nog voor het ontbijt en de koffie lag ik alweer, ditmaal op bed en sliep weer een uurtje. Tot er gebeld werd. De medicijnman. Ofwel, de jongen van de apotheker die de medicijnen bracht..
Toen toch maar weer moed gevat, koffie gezet en brood gegeten, koffie gedronken..De boel weer opgeruimd… en toen làg ik weer.
Zo is het eigenlijk deze hele dag gegaan. De hele middag diep en voor mijn gevoel droomloos geslapen. Tot de volgende maaltijd zich aankondigde door een hol maaggevoel. Oja, er stond nog een kliek hutspot met vlees, genoeg voor de avondmaaltijd. En als toetje fruit en een rijstepuddinkje. Met moeite de vork en de lepel naar mijn mond hijsend heb ik alles netjes opgegeten. En weggewerkt.
Na het eten had ik de fut om de computer aan te zetten, normaal staat-ie de hele dag aan. Maar de laatste dagen niet meer.
Een paar lieve mails beantwoord, een online nieuwsbrief gelezen…. En toen was het wéér voorbij.
Maar Vriend Frans kwam vanavond met een videoband om samen te kijken. Ik zette koffie met wat erbij. Frans in het lage stoeltje, ikzelf gewoon aan de tafel. Maar ondanks alle moeite lukte het me niet de film uit te kijken. Weleens de film Omen gezien? Het einde was voor mij te gruwelijk in elk geval.
Nog even suffig wat nagepraat en tv zitten zappen, maar Frans is daarna toch maar weggegaan.
Zometeen weer bedtijd en ik ben er klaar voor!!!
O Vogeltje, mijn inspirator, wanneer komt u me weer helpen….
Het leven is zóóó saai zonder enige inspiratie….. Kan het saaier dan dit verhaaltje??
woensdag 18 juni 2008
Die Amsterdamse grachten.
Terwijl ik mijn benen even rust gun even een stukje tikken.
Vanmiddag heb ik mezelf overtroffen door een heel lange wandeling te maken.
Naar en over het Singel, de bloemenmarkt genomen…. Maar het is daar armoe troef hoor. Bollen, bollen en bollen. Hier en daar planten, meest cactussen en dergelijke, het is niet meer de bloemenmarkt van tien jaar geleden en ik slaag er zelden in iets te vinden naar mijn gading.
Het is dan ook moeilijk te begrijpen dat het Singel altijd zo vreselijk druk is, alsof de binnenstad daar is samengebald.
Dus ben ik in arren moede maar teruggelópen naar huis (goed van mij, vind ik) en bij de Hortus Botanicus een paar zakken aarde in mijn karretje laten zetten en een zakje zaad meegenomen. Reseda, in de hoop dat het opkomt. Ik heb nog twee grote potten staan die gevuld moeten worden. En er is nog ruimte op het terras.
Het verwondert me altijd weer hoeveel jonge mensen er overdag en op een gewone doordeweekse dag door de binnenstad slenteren. Zouden die allemaal, al dan niet uit het buitenland komend, vakantie hebben, spijbelen, of werkloos zijn?
Natuurlijk kom ik ook oudere mensen tegen, overwegend een buitenlandse taal sprekend, maar toch voornamelijk jongeren.
Het is altijd een feestje, om op de bruggen (noodgedwongen, die benen hè) een poosje te blijven staan en te kijken naar de zon op het water, de omlijsting van het water door de woonboten en het verkeer òp het water. Vooral op de Blaubrug staande heb je een mooi uitzicht over de Amstel. De Magere brug vóór je en haar zusje, de andere magere brug links. Ik geniet dan zo van al die rondvaartboten en kleine bootjes en andere bootjes. En in de verte dan het mooie gebouw van Carré.
Als je aan de andere kant van de brug staat kijk je naar de Stopera en richting de binnenstad. Dat is ook altijd bijzonder. Maar de andere kant is altijd bijzonderderder, vind ik.
De zon op het water, als die schijnt tenminste, maakt dat allemaal extra feestelijk om naar te kijken.
Er is een brug vernoemd naar de maker van het mooiste Amsterdamse lied ‘Aan de Amsterdamse grachten, heb ik heel mijn hart voor altijd verpand’. Het Stadsdeelkrantje maakte het goede nieuws tot belangrijkste deel van de voorpagina. Brug 93 heeft de naam van Pieter Goemans gekregen, tot grote trots van de familie. En in bijzijn van een stadsbestuurder werd toen onder begeleiding van piano en (natuurlijk) draaiorgel het Amsterdamse lied meegezongen door alle aanwezigen. Lelijke zin eigenlijk. Maar ik laat hem maar staan.
Dat was inderdaad een hele happening.
Maar het was het waard. Want niet alleen is dat het mooiste Amsterdamse Grachtenlied, maar het is (voor mij) ook zo’n waarheid, dat het tot het Amsterdamse volkslied uitgeroepen mag worden.
Vanmiddag heb ik mezelf overtroffen door een heel lange wandeling te maken.
Naar en over het Singel, de bloemenmarkt genomen…. Maar het is daar armoe troef hoor. Bollen, bollen en bollen. Hier en daar planten, meest cactussen en dergelijke, het is niet meer de bloemenmarkt van tien jaar geleden en ik slaag er zelden in iets te vinden naar mijn gading.
Het is dan ook moeilijk te begrijpen dat het Singel altijd zo vreselijk druk is, alsof de binnenstad daar is samengebald.
Dus ben ik in arren moede maar teruggelópen naar huis (goed van mij, vind ik) en bij de Hortus Botanicus een paar zakken aarde in mijn karretje laten zetten en een zakje zaad meegenomen. Reseda, in de hoop dat het opkomt. Ik heb nog twee grote potten staan die gevuld moeten worden. En er is nog ruimte op het terras.
Het verwondert me altijd weer hoeveel jonge mensen er overdag en op een gewone doordeweekse dag door de binnenstad slenteren. Zouden die allemaal, al dan niet uit het buitenland komend, vakantie hebben, spijbelen, of werkloos zijn?
Natuurlijk kom ik ook oudere mensen tegen, overwegend een buitenlandse taal sprekend, maar toch voornamelijk jongeren.
Het is altijd een feestje, om op de bruggen (noodgedwongen, die benen hè) een poosje te blijven staan en te kijken naar de zon op het water, de omlijsting van het water door de woonboten en het verkeer òp het water. Vooral op de Blaubrug staande heb je een mooi uitzicht over de Amstel. De Magere brug vóór je en haar zusje, de andere magere brug links. Ik geniet dan zo van al die rondvaartboten en kleine bootjes en andere bootjes. En in de verte dan het mooie gebouw van Carré.
Als je aan de andere kant van de brug staat kijk je naar de Stopera en richting de binnenstad. Dat is ook altijd bijzonder. Maar de andere kant is altijd bijzonderderder, vind ik.
De zon op het water, als die schijnt tenminste, maakt dat allemaal extra feestelijk om naar te kijken.
Er is een brug vernoemd naar de maker van het mooiste Amsterdamse lied ‘Aan de Amsterdamse grachten, heb ik heel mijn hart voor altijd verpand’. Het Stadsdeelkrantje maakte het goede nieuws tot belangrijkste deel van de voorpagina. Brug 93 heeft de naam van Pieter Goemans gekregen, tot grote trots van de familie. En in bijzijn van een stadsbestuurder werd toen onder begeleiding van piano en (natuurlijk) draaiorgel het Amsterdamse lied meegezongen door alle aanwezigen. Lelijke zin eigenlijk. Maar ik laat hem maar staan.
Dat was inderdaad een hele happening.
Maar het was het waard. Want niet alleen is dat het mooiste Amsterdamse Grachtenlied, maar het is (voor mij) ook zo’n waarheid, dat het tot het Amsterdamse volkslied uitgeroepen mag worden.
maandag 16 juni 2008
voetbal is oorlog
Vanaf de tv bereikt me een dierlijk gebrul, dat minuten lang aanhoudt….
GOALLLLL!!!!
Welke wedstrijd hier voor de Europese Kampioenschappen gespeeld wordt weet ik echt niet. Maar het gebrul is niet meer menselijk voor mijn mensenoren.
Nu al avonden lang moet ik heel bewust gaan zoeken naar een tv-station waar geen gebrul vanaf komt. En dan nòg… De meeste tv-zenders gaan over oorlog, misdaad, politie of narigheid in een ziekenhuis. Een gewone leuke film of mooie docu is bijna niet te vinden…
Voetbal is oorlog. De uitdrukking dateert van een aantal jaren geleden. En ik ben, wat dat betreft, een gelovige. De blij brullende en dronken massa’s die we zien na afloop van de wedstrijden maken me echter wel dankbaar…
Voor het feit namelijk dat voetbal klaarblijkelijk in de plaats is gekomen van echte oorlogen. Oorlogen met doden en gewonden en verminkten en achterblijvende angstige families en wenende echtgenoten en verweesde kinderen.
Want het zijn voornamelijk jongere mannen die hun overschot aan testosteron op deze manier uiten. Bijna tentoonstellen.. Ze maken elkaar niet meer af. Ze vieren feest en de verliezende partij droop lang tevoren onhoorbaar af.
Inplaats van bloedvergieten wordt er in deze tijd overvloedig bier vergoten.
Hele economieën, voorheen drijvend op de winsten van de wapenfabrieken, drijven in deze tijden op bier.. En de managers en bobo’s, de voetbalbazen, wrijven zich in de handen… dit is hun uur en de boeken zullen het t.z.t. wel vrijgeven.
Ik heb intussen wel geleerd dat het heel knap is wat de jonge mannen op de groene velden doen en voor elkaar krijgen. Duizenden ander mannen zitten in enorme stadions toe te kijken en mee te leven en de hormonen giéren hen door het lijf. En dat ontlaat zich bij elk doelpunt in een dierlijk gebrul. En tussendoor, bij elke mooie beweging, pass of gemist doel, gromt het hele stadion in enorme opwinding, als één groot beest.
Van mij mogen dit soort wedstrijden voor altijd doorgaan, met alle bierklotsende feesten daarna.. Zolang er maar gevoetbald wordt zullen deze mannen geen oorlogen voeren. En zo ze naar oorlogen gestuurd worden, zullen ze daar op de duur niet meer toe in staat zijn. Denk ik. Hoop ik.
Dus lang leve de voetbalfeesten.
Ondanks het feit dat we geen normale tv-programma’s meer zien in die tijd.
Dat komt dan weer ten goede aan de dvd-industrie..
GOALLLLL!!!!
Welke wedstrijd hier voor de Europese Kampioenschappen gespeeld wordt weet ik echt niet. Maar het gebrul is niet meer menselijk voor mijn mensenoren.
Nu al avonden lang moet ik heel bewust gaan zoeken naar een tv-station waar geen gebrul vanaf komt. En dan nòg… De meeste tv-zenders gaan over oorlog, misdaad, politie of narigheid in een ziekenhuis. Een gewone leuke film of mooie docu is bijna niet te vinden…
Voetbal is oorlog. De uitdrukking dateert van een aantal jaren geleden. En ik ben, wat dat betreft, een gelovige. De blij brullende en dronken massa’s die we zien na afloop van de wedstrijden maken me echter wel dankbaar…
Voor het feit namelijk dat voetbal klaarblijkelijk in de plaats is gekomen van echte oorlogen. Oorlogen met doden en gewonden en verminkten en achterblijvende angstige families en wenende echtgenoten en verweesde kinderen.
Want het zijn voornamelijk jongere mannen die hun overschot aan testosteron op deze manier uiten. Bijna tentoonstellen.. Ze maken elkaar niet meer af. Ze vieren feest en de verliezende partij droop lang tevoren onhoorbaar af.
Inplaats van bloedvergieten wordt er in deze tijd overvloedig bier vergoten.
Hele economieën, voorheen drijvend op de winsten van de wapenfabrieken, drijven in deze tijden op bier.. En de managers en bobo’s, de voetbalbazen, wrijven zich in de handen… dit is hun uur en de boeken zullen het t.z.t. wel vrijgeven.
Ik heb intussen wel geleerd dat het heel knap is wat de jonge mannen op de groene velden doen en voor elkaar krijgen. Duizenden ander mannen zitten in enorme stadions toe te kijken en mee te leven en de hormonen giéren hen door het lijf. En dat ontlaat zich bij elk doelpunt in een dierlijk gebrul. En tussendoor, bij elke mooie beweging, pass of gemist doel, gromt het hele stadion in enorme opwinding, als één groot beest.
Van mij mogen dit soort wedstrijden voor altijd doorgaan, met alle bierklotsende feesten daarna.. Zolang er maar gevoetbald wordt zullen deze mannen geen oorlogen voeren. En zo ze naar oorlogen gestuurd worden, zullen ze daar op de duur niet meer toe in staat zijn. Denk ik. Hoop ik.
Dus lang leve de voetbalfeesten.
Ondanks het feit dat we geen normale tv-programma’s meer zien in die tijd.
Dat komt dan weer ten goede aan de dvd-industrie..
Sprookje 2
Ik heb een vriendin beloofd ook de Jiddische versie van de wolf en de zeven geitjes door te geven. Komt goed uit want nog steeds geen inspiratie voor mij…. Waar ik normaal nooit gebrek aan heb.
Bij deze dus: weer met dank aan Katrien zl.
Een onderwijzer op school liet het sprookje van de wolf en de zeven geitjes navertellen. Ziehier wat een joods jongetje ervan maakte.
Er wazze es zeve kleine jeletjes van gebensde geitjes. Op een dag voor Channeke mos de ouwe geit naar de mart om te kijken of ie een knappe gans kon kope om Channeke te make. Ondertussen had de ouwe geit tegen zijn jeletjes gezegd: ‘Scheintjes, God laat jullie gezond, je ette mot effe weg voor een mieskuiken. Geen mesjokkaas uithale terwijl ik wejieberig bin. En as de wollef kom, seg em datie de krenk ken krijge met zen ouwe vaar op één dag; laat em voor de deur strekke tot ie blauw ziet’.
‘Gaat u gerus, vader, nau mazzel en brooche hoor’
Toen de ouwe pleite was binnen ze spelletjes gaan doen. De ouwe was rechtschaffe nog niet de deur uit of d’r werd op de deur geklopt. Het jongste geitje was zo goochem om es door het sleutelgat te kijke. ‘Addenom’, zee het geitje. ‘Bij je gezond, kommeris kijke wat een grausstuk van een wollef.’ ‘Onbeschrieje’, zeeën de andere geitjes: ‘ ‘t lijkt de malchemowas wel’. Weer klopte de wollef met zen grote jat tege de deur, zo dat de mezozze der van trilde. ‘Wat motje’, riep het ene geitje. ‘Doe de deur es effe open’, zei de wollef. ‘Geen sjoege geve’, zee het geitje tegen de andere, ‘hij denk zeker datie een stelletje schlemieltjes voor zich heb. Laze nou maarop’, zee het geitje tege de wollef. We kenne onze mischpoget’.
De wollef zag datie geen schijn van kans had bij de uitgekookte geitjes en mos iets anders prakkizeren. Hij gong weg en wandelde bij de matzefabriek van de Haan olewescholem binnen en stopte zijn poot in het matzemeel om ze wit te late schijne. In een ommezien was ie weer terug. Weer klopte ie tege de deur doch de geitjes vertrouwede het niet en vroege of ie zen koschere handjes maar es wou late zien. Toen de wollef zen poot met matzemeel onder de deur schoof, zeeën de geitjes tege elkaar:’ Alles is koscher, Sjimme komermaar in’. Toen de wollef binne kwam zee ie tege de geitjes:’Ha, nou heb jullie jofel te pakken. Ha, kremsjeliesballe, broodsjaletjes, metsekleissies en gemberkogeltjes. Wach effe, ik ga direk sjeimes van jullie make’.
Het jongste geitje was zo gochem om in de klok te duiken. Maar de andere geitjes waren allemaal otelewotel. ‘Een mooi meinse’, zeeën de geitjes tegen mekaar. ‘Hap’, zee de wollef metzen geschmadderagge en at de geitjes op. ‘Een barsting zal ie bekomme’, zee het geitje in de klok. ‘Wat een mauzerbennenide om men ganze mischpoget op te nasje’.
Toen de ouwe lazerus sjikker thuis kwam, met de gans onder zen arm, kwam het jongste geitje met een moordduik uit de klok. Hij vertelde zen Sjikkere Vaar dat die fresscher van een wollef de andere zes had opgeaggeld. ‘Wat vertel je me daar’, zee de ouwe, ‘wat een stuk geteisem. Bij je moeder zaleger gezond, die kan het daar goed bij me hebbe. Die schlagt ik daar kosjer. Hoe kannie et over zen hart verkrijgen, genebbiesj, om me daar die kleine stumpertjes op te nasje. Kom mee’, zee de ouwe tegen het geitje, ‘ganeme we em zoeke’. Hij gong met het geitje het hol van de wollef binne. Deze lag breidaus op de grond te goleme. ‘Zo eischediese mamzerbannenidde’, riep de ouwe tege de wollef, ‘hou me los, hou me fas, oi dat ik em te lijf ga’. Door dat geschreeuw werd de wollef wakker. ‘Wa mot je hier doen, zelekie’, zee de wollef tege de ouwe. ‘Nou, dat is me Gois minse, om dat nog te durven vragen. Ik wil je effe zegge, waarom je ausgerechnet mijn jeletjes op opgenasjt, tinnefzak. ‘Mot je mij hebbe, sterrekoeker’, zee de wollef, ‘ik heb geen voetstap buiten de deur gezet’. ‘Hij lieg dat ie de krank krijg’, zee ‘t geitje, ‘ het matzemeel zit em nog aan een poot’. De ouwe nam een metseiweplankie en sloeg de wollef meteen zen harses in. In één mep wassie peiger. Toen nam de ouwe een klein minnismessie en snee de buik van de wollef ope. ‘Zo’, zee de ouwe, ‘ wejieschemelig’.
De zes geitjes sprongen er meteen uit en zongen; ‘Addenom, me binne weerom’. ‘Jullie kanne van mazzel spreke, dat je broertje nog leefde om et an me natevertellen’, zee de ouwe. Anders hadden jullie nou al op het keiwerowes gelege.
Affijn om kort te gaan, hooru toe, ze friemelde de buik van de wollef vol met gruis en lazerde er hem de majem in.
‘Zo’, zee de ouwe, ‘nou ganeme wieder nar haus en kanne me toch ganneke make.
(Ofwel, we kunnen nu Chanoeka gaan vieren. (ganneke make)
Bij deze dus: weer met dank aan Katrien zl.
Een onderwijzer op school liet het sprookje van de wolf en de zeven geitjes navertellen. Ziehier wat een joods jongetje ervan maakte.
Er wazze es zeve kleine jeletjes van gebensde geitjes. Op een dag voor Channeke mos de ouwe geit naar de mart om te kijken of ie een knappe gans kon kope om Channeke te make. Ondertussen had de ouwe geit tegen zijn jeletjes gezegd: ‘Scheintjes, God laat jullie gezond, je ette mot effe weg voor een mieskuiken. Geen mesjokkaas uithale terwijl ik wejieberig bin. En as de wollef kom, seg em datie de krenk ken krijge met zen ouwe vaar op één dag; laat em voor de deur strekke tot ie blauw ziet’.
‘Gaat u gerus, vader, nau mazzel en brooche hoor’
Toen de ouwe pleite was binnen ze spelletjes gaan doen. De ouwe was rechtschaffe nog niet de deur uit of d’r werd op de deur geklopt. Het jongste geitje was zo goochem om es door het sleutelgat te kijke. ‘Addenom’, zee het geitje. ‘Bij je gezond, kommeris kijke wat een grausstuk van een wollef.’ ‘Onbeschrieje’, zeeën de andere geitjes: ‘ ‘t lijkt de malchemowas wel’. Weer klopte de wollef met zen grote jat tege de deur, zo dat de mezozze der van trilde. ‘Wat motje’, riep het ene geitje. ‘Doe de deur es effe open’, zei de wollef. ‘Geen sjoege geve’, zee het geitje tegen de andere, ‘hij denk zeker datie een stelletje schlemieltjes voor zich heb. Laze nou maarop’, zee het geitje tege de wollef. We kenne onze mischpoget’.
De wollef zag datie geen schijn van kans had bij de uitgekookte geitjes en mos iets anders prakkizeren. Hij gong weg en wandelde bij de matzefabriek van de Haan olewescholem binnen en stopte zijn poot in het matzemeel om ze wit te late schijne. In een ommezien was ie weer terug. Weer klopte ie tege de deur doch de geitjes vertrouwede het niet en vroege of ie zen koschere handjes maar es wou late zien. Toen de wollef zen poot met matzemeel onder de deur schoof, zeeën de geitjes tege elkaar:’ Alles is koscher, Sjimme komermaar in’. Toen de wollef binne kwam zee ie tege de geitjes:’Ha, nou heb jullie jofel te pakken. Ha, kremsjeliesballe, broodsjaletjes, metsekleissies en gemberkogeltjes. Wach effe, ik ga direk sjeimes van jullie make’.
Het jongste geitje was zo gochem om in de klok te duiken. Maar de andere geitjes waren allemaal otelewotel. ‘Een mooi meinse’, zeeën de geitjes tegen mekaar. ‘Hap’, zee de wollef metzen geschmadderagge en at de geitjes op. ‘Een barsting zal ie bekomme’, zee het geitje in de klok. ‘Wat een mauzerbennenide om men ganze mischpoget op te nasje’.
Toen de ouwe lazerus sjikker thuis kwam, met de gans onder zen arm, kwam het jongste geitje met een moordduik uit de klok. Hij vertelde zen Sjikkere Vaar dat die fresscher van een wollef de andere zes had opgeaggeld. ‘Wat vertel je me daar’, zee de ouwe, ‘wat een stuk geteisem. Bij je moeder zaleger gezond, die kan het daar goed bij me hebbe. Die schlagt ik daar kosjer. Hoe kannie et over zen hart verkrijgen, genebbiesj, om me daar die kleine stumpertjes op te nasje. Kom mee’, zee de ouwe tegen het geitje, ‘ganeme we em zoeke’. Hij gong met het geitje het hol van de wollef binne. Deze lag breidaus op de grond te goleme. ‘Zo eischediese mamzerbannenidde’, riep de ouwe tege de wollef, ‘hou me los, hou me fas, oi dat ik em te lijf ga’. Door dat geschreeuw werd de wollef wakker. ‘Wa mot je hier doen, zelekie’, zee de wollef tege de ouwe. ‘Nou, dat is me Gois minse, om dat nog te durven vragen. Ik wil je effe zegge, waarom je ausgerechnet mijn jeletjes op opgenasjt, tinnefzak. ‘Mot je mij hebbe, sterrekoeker’, zee de wollef, ‘ik heb geen voetstap buiten de deur gezet’. ‘Hij lieg dat ie de krank krijg’, zee ‘t geitje, ‘ het matzemeel zit em nog aan een poot’. De ouwe nam een metseiweplankie en sloeg de wollef meteen zen harses in. In één mep wassie peiger. Toen nam de ouwe een klein minnismessie en snee de buik van de wollef ope. ‘Zo’, zee de ouwe, ‘ wejieschemelig’.
De zes geitjes sprongen er meteen uit en zongen; ‘Addenom, me binne weerom’. ‘Jullie kanne van mazzel spreke, dat je broertje nog leefde om et an me natevertellen’, zee de ouwe. Anders hadden jullie nou al op het keiwerowes gelege.
Affijn om kort te gaan, hooru toe, ze friemelde de buik van de wollef vol met gruis en lazerde er hem de majem in.
‘Zo’, zee de ouwe, ‘nou ganeme wieder nar haus en kanne me toch ganneke make.
(Ofwel, we kunnen nu Chanoeka gaan vieren. (ganneke make)
Abonneren op:
Posts (Atom)