Buiten donkert het en de harde wind en de regen kondigen op 24 augustus de aanstaande herfst al te vroeg aan en ik zit mijmerend deze dag na te voelen.
Vanmiddag was er iemand op visite die alle onrust van mijn kinderjaren weer boven bracht. Niet omdat ze dat wilde, maar het gebeurde toch.
Het gesprek met mijn gaste was echt heel plezierig. En ik beloofde een paar hoofdstukken met vroeger beschreven zaken naar haar toe te sturen.
Raar is dat wel. Je denkt dat alles bezonken is… Dat je een evenwichtige goedgehumeurde, tevreden en positieve oude vrouw bent geworden. O nee, ik mag mezelf niet meer oud noemen ;-) heb ik moeten beloven.
Nouja, dan een evenwichtige enzovoort oudere vrouw… ;-)
Maar dan kom ik die stukken weer tegen. Die ik geschreven had om al die zaken uit het verleden beter te verwerken en achter me te kunnen laten.
Het blijkt echter nog net zo te leven als jaren geleden…
Toen mijn boek ‘ Twee vrouwen en jas’ was geschreven dacht ik ook dat ik dingen verwerkt had. Nee, het boek is niet meer in de handel. Maar mijn vrienden vonden dat mijn zoektocht nog niet volbracht was. Ik kreeg een reis naar Israel cadeau. Een lieve vriendin had dat in het geheim allemaal georganiseerd en het geld ervoor omgezet in tickets en een reisgroep en genoeg zakgeld. Een enorme en niet te bevatten verrassing. Het ging zó:
Ze belde me en vroeg of ik mijn huis ter beschikking wilde stellen voor een belangrijke vergadering. Nou was dat op zichzelf niet heel erg bijzonder. Mijn toenmalige huis leende er zich prima voor met een keuken die groot genoeg was voor huisvergaderingen en een huiskamer waar bijeenkomsten zouden kunnen worden gehouden. Ik was op dat moment dan ook niet heel erg verbaasd en stemde er volmondig in toe. ‘ Ik hoefde alleen koffie te maken voor de vergadering, afrekening volgde nog wel’ .
Maar op de bewuste vergadering liep mijn huis vol met mensen waarvan ik betwijfelde…. Moesten die echt op die bewuste vergadering zijn? Ik zag mijn familie, mensen uit andere belangengroepen en zelfs de burgemeester kwam….. Toen iedereen eenmaal een zitplaats gecreëerd had en er koffie was ingeschonken door de vriendin die de ruimte voor die avond gevraagd had… nam zij het woord. En kreeg ik een grote doos in handen (ik heb hem nog steeds) die ik moest openen. Verbijstering…IK??
Ja ik dus. Die ‘ vergadering’ bleek om mijn persoontje te gaan. Achteraf geloof ik dat het zelfs op 1 april plaatsvond.
Ik opende die doos en viel bijna van mijn stoel. Reisboeken over Israel, complete ticket, een waardebon voor (toen nog) een paar duizend gulden voor een reis naar Israel met een reisgroep. Een reis die me naar het herdenkingscentrum Yad Vashem zou voeren waar alle nog resterende vragen over mijn verleden hopelijk beantwoord zouden worden.
Wat een vriendin bleek dat te zijn….
Het heeft dagen geduurd voor ik de verbijstering te boven was en me kon gaan voorbereiden op die reis.
Als dank had ik een uitgebreid verslag van die reis gemaakt en via die vriendin aan iedereen toegestuurd die meegeholpen had dit mogelijk te maken.
Een stukje van dat verslag wil ik hier herhalen:
EINDELIJK: YAD VASHEM.
"Erica", riep Rabbi Schachter uit: "Precies zoals op de foto".
Hij spreidde zijn armen uit, omhelsde me hartelijk en gaf me een kus op mijn wang. Ik reageerde op zijn warme begroeting, ontroerd en blij hem eindelijk te ontmoeten na de lange correspondentie die we hadden gevoerd in de zoektocht naar mijn moeder.
Chaim, de gids, en Ati, onze reisleidster, keken lachend toe, toch ook wat ontroerd door onze blijdschap.
Rabbi Schachter zag eruit zoals ik me hem in gedachten had voorgesteld: ongeveer 60 jaar, gladgeschoren, vriendelijke ogen en een lachgrage mond. Zijn keppeltje was een vanzelfsprekendheid op zijn grijze krullen.
De rabbi haalde zijn exemplaar van "Twee vrouwen en een jas" tevoorschijn van onder de balie. Het verslag van mijn zoektocht naar mijn jeugd en mijn moeder: ik had mijn naam er nl. nog niet ingezet - en geen opdracht, dat moest ik meteen goedmaken.
Van een opdracht kwam niets terecht. Dat, spraken we af, zou ik later goedmaken door nog een brief te schrijven, die hij dan in het boek zou plakken.
De rabbi liep met ons naar de duizenden dossiers met namen, honderdduizenden namen van in de Tweede Wereldoorlog omgekomen joden, die in de Hall of Names zijn opgenomen. We konden er niet aankomen: als iedereen dat zou doen zou er al gauw geen Hall of Names meer zijn. Maar iedere naam is opgenomen in de computerbestanden van het administratief centrum, waarvan rabbi Schachter deel uitmaakt. De hal is, niet ten overvloede, in het halfduister gelaten, er staat een bankje waar men even kan gaan zitten om in gedachten de geliefde namen of de ontstellende hoeveelheid in zich op te nemen. Er zijn "maar" twee miljoen namen opgeslagen, omdat de opgave moet geschieden door een nabestaande van de omgekomenen. Als van een hele familie niemand de oorlog heeft overleefd kan ook niemand de namen opgeven van de omgekomenen en de formulieren invullen die nodig zijn om opgenomen te worden in de Hall of Names. Daarnaast is het jammerlijk dat nog zoveel overlevenden in zoveel landen of niet weten dat dit kan, nee, moet gebeuren, of zelf niets meer met het verleden van doen willen hebben. Mensen, voor wie het doorgeven van de namen van de geliefden een opgave is die te zwaar is, omdat daarmee het verleden toch weer bovengehaald wordt. Binnenkort zijn er zelfs geen overlevenden meer. "Hoe bereik je die mensen die het verleden nog steeds alléén in zich meedragen. Hoe maak je hen bewust dat ook hun overledenen deel uitmaken van het joodse volk en dat hun namen daarom bij ons bekend moeten worden gemaakt", vraagt rabbi Schachter zich hardop af als ik hem verwonderd aankijk bij het noemen van het aantal van twee miljoen.
"Hiér hoor ik bij", dacht ik. "Ik ben een overlevende van jullie allemaal en dat heb ik alle jaren van mijn volwassen leven moeten waarmaken. Enerzijds naar jullie toe, dat ik niet zomaar in leven gebleven ben, maar een duidelijke stem ben geweest die getracht heeft gehoord te worden als een van jullie. Anderzijds naar deze maatschappij waarin ik nu leef. Ik heb maar steeds willen bewijzen dat joden zoals ik en jullie gewone, goede en nuttige leden van de maatschappij waren en zijn. Wij waren joden, wat dat voor ons ook betekende. Voor zovelen betekende het niets, velen wisten niet eens dat ze joods waren. Anderen hebben de duizenden jaren oude tradities altijd in ere gehouden, vertrouwend op de g’d van Abraham, Izak en Jacob. Weer anderen hebben getracht te vluchten voor het noodlot dat hen achtervolgde en inhaalde. Alles was vergeefs. Noch het feit dat men onwetend was over eigen afkomst, noch het vertrouwen op g’d, noch de vlucht mocht baten. De golem heeft jullie allemaal gepakt en wij hebben moeten overleven om daarvan te getuigen. En ons eigen bestaan rechtvaardiging te geven.
Ik heb daar, in het halfduister in die heilige hal, lang gezeten. En ben stilletjes weggegaan met het vaste voornemen terug te komen. Bovendien wilde ik nog met de rabbi praten over alles, over Wenen, over mijn familie daar, over mijn grootmoeder, die na de beëindiging van mijn boek toch bleek te zijn omgekomen in een concentratiekamp, in Theresiënstadt, met de rest van de familie. Zij was dus geen natuurlijke dood gestorven zoals ik gedacht had. Dat had Rabbi Schachter me al laten zien via de files op de computer.
De indruk, die het uitgestrekte park, dat Yad Vashem heet, op mij heeft gemaakt, is bijna niet weer te geven. Laat ik trachten het als een toerist te beschrijven. Het gaat me te ver, en is te uitputtend, om alle emoties te beschrijven
Hoe de emoties met me op de loop kunnen gaan realiseer ik me pas een paar dagen later, als ik weer naar Het Childrens’ Memorial in Yad Vashem terugga. Op dat moment ga ik ònder in die zee van namen van doden, waarvan ik er af en toe een herken als familie, of van kennissen van hier en nu En in het duister laat ik mijn tranen weer de vrije loop en huil tot de uitputting me bevangt.
Weer buiten, in de brandende hitte van de dag, ontbreekt me de lust en de kracht nog meer te bezoeken.
De ontstellende kracht van mijn eigen emoties van dat moment maakt dat ik me, ook nadat we in het zelfbedieningsrestaurant van Yad Vashem wat gegeten en gedronken hebben, niet meer in staat voel tot verdergaan, of nog iets in me op te nemen.
Het gezelschap waarvan ik dan weer deel uitmaak stapt weer in de bus. Even buiten het park ligt de "vallei der verdwenen gemeenschappen" en men stapt daar uit om ook dat te gaan zien. Ik ga niet meer mee, blijf alléén achter. Daarover kan ik dus niets vertellen, maar alle anderen kwamen heel stil terug...
De volgende dag bestelde ik een taxi. En werd de prijs van een rit naar Yad Vashem vooraf vastgesteld. Deze keer ging ik alleen, met iemand van de groep. We zochten ook nu weer rechtstreeks het administratief Centrum met de Hal der Namen. Omdat ik echter geen plattegrond meegenomen had, moesten we zoeken en kwamen uiteindelijk via het museum voor de slachtoffers van het getto van Warschau binnen in het Centrum. En daar en toen
kreeg ik eindelijk waarvoor ik gekomen was...
Rabbi Schachter nam er alle tijd voor. Elke bladzij uit het dossier van mijn hele joodse familie liet hij de revu passeren via de computer, zodat ik het van de andere kant van de balie kon meelezen. Allemaal doodgegaan in Theresiënstadt, op mijn moeder en haar zuster en hun nakomelingen na. Eén nicht is ook de dans ontsprongen, zij wist blijkbaar ook op tijd te vluchten. Het was de nicht die de eerste foutieve informatie over mijn moeder aan Yad Vashem had doorgegeven (zie het boek "Twee vrouwen en een jas"). En mijn grootmoeder, wier naam ik dus weer tegenkom, was dus niet, zoals ik aanvankelijk geloofd had, gewoon thuis in haar eigen bed gestorven. Zij komt ook voor op de lijst van Theresiënstadt. "Maar", zegt Rabbi Schachter dan:"Kijk, ze heeft daar niet zó lang geleden, ze is er al vrij snel gestorven". Een ware troost, nietwaar? Even later sta ik, met mijn hoedje voor mijn gezicht om mijn emoties te verbergen, met een boek in mijn hand, waar ALLE Joodse slachtoffers uit Wenen instaan. Het zijn er velen. Zeer velen. En lang ook is de lijst van achternamen van mijn grootmoeders’ en mijn grootvaders’ kant. Hoe lang ik daar gestaan heb met dat boek in mijn handen weet ik niet. Op zeker ogenblik heb ik het bij rabbi Schachter terug op de balie gelegd en ben (alweer) stilletjes weggegaan. Zelfs zonder eraan te denken hem te bedanken of afscheid te nemen. Soms gaat dat zo, als je emoties niet kunt uiten. Duizend maal excuses, rabbi, als ik thuis ben zal ik U een lange brief schrijven om het goed te maken.