VRIJDAG 31 DECEMBER 2010 IN WEBLOG ERICA’S DAGBOEK.
Een infarct dat een leven lang meegaat.
ziekenhuisopname oktober-november 1995.
Dit schreef ik nog in het ziekenhuis:
Weet je dat je, in een half bewuste toestand, kunt houden
van een infusomat FM, een soort regelding voor infusen. Die van mij maakte het
vertrouwde snor- snurkgeluidje van mijn kat, met een zuchtje er achteraan. Het was me dierbaar geworden, dat machientje. Een miniem stukje thuis in de grote
machinerie van een afdeling hartbewaking.
Het personeel hier in het Anthoniusziekenhuis in Nieuwegein? Dat verdient de Grote Ericaprijs voor
menslievend gedrag en Wonderbare resultaten. Of een soortgelijke prijs of
diploma.
Zo de kop is eraf. Morgen vertel ik wat ik hier doe.
“Iiiiiiiiiie” gilt mijn ziel die stukje bij beetje door mijn
neusgaten naar buiten geperst wordt. Een enorm gedreun, het heelal dat
implodeert en explodeert en alle cellen van mijn lijf tot atomen uiteen doet
vallen. Vanwaar die pijn, waar ben IK. Laat me toch gaan láát me toch, smeek
ik. Het wordt genegeerd. Steeds weer voel ik stukjes mij verdwijnen. “Daar ga
ik weer”, kan ik uitbrengen; één keer? Twee keer? Dan, met een allerlaatste
dreun verdwijnt in een letterlijk ondraaglijke pijn mijn lijf en mijn ziel en
ik brul het uit voor ik, mijn ziel dus, voor de allerlaatste keer deformeer,
volledig desintegreer, atomen die in het heelal, het zwarte niets opgaan. Wat
overblijft is een zwakkloppend hart, dat met tedere zorg omgeven wordt en
ondanks zijn A-ritmiek in een paar dagen gebracht kan worden tot een zwak, maar
meestal regelmatig en ritmisch kloppend hart. Maar waar ben IK?
Ik weet dat mijn lijf het bed benat, ik heb er geen macht
over. Het wordt gekoppeld aan machines die de ademhaling en de hartkloppingen
volgen en aan infusen die het leven terug moeten brengen. Ik weet dat het
allemaal gebeurt. Maar mijn ziel (?) zwerft nog in stukjes rond en kan zichzelf
niet vinden. Een dienstdoende vrouwelijke dokter zegt véél later, dat ze me
niet heeft kùnnen laten gaan, omdat ik op dat moment in de hel zat.
Achteraf kan ik zeggen dat ik me al een tijd niet helemaal
mezelf voelde. De actieve vrolijke ik werd een beetje een amechtige, veel te
gauw moeie vrouw, die weinig zin meer in liefde en leven had.
Die ochtend “valt” het kopje koffie met shaggie niet goed.
Pijn op mijn borst, een soort kaasschaaf die er aan de binnenkant over gehaald
werd. Pijn in mijn armen, niet te beschrijven. Kan nog nèt de dokter bellen, de
deur openzetten en op bed gaan liggen. Heel erg ziek laat ik me onderzoeken,
een spray onder de tong geven (ik heb verdorie homeopathie voor dit soort
gevallen in huis) en de ambulance bellen. Terwijl de broeders me op de brancard
tillen en inriemen voel ik mijn geest vrijkomen. Van de rit naar beneden of met
de sirene naar het ziekenhuis weet ik niks. Vloog ik mee naast de wagen? Ik
wordt pas weer lichaam + ziel als er mensen over me gebogen staan en direct
daarop de eerste inslag van een kernraket in mijn hele wezen. ‘BOEM’ en
‘iiiiiiiie’ gilt mijn ziel.
Tijdens het reanimeren ben ik bij kennis. Blijkbaar is er
geen tijd geweest voor anesthesie. Mijn ‘ziel’ is alleen bewustzijn. Een
bewustzijn dat tijdens het reanimeren terechtkomt in een letterlijk pikzwarte
duisternis, bestaande uit angst!
ANGST! ANGST!! Die ziel van me expodeert, implodeert, valt
uiteen in atomen die in het niets verdwijnen.
Ik zal niet letterlijk gebruld hebben, dat kan ook haast niet in die toestand. Ik schreef
dit 2,5 jaar na het hartinfarcten het duurt nu ook al 2,5 jaar dat ik het
gevoel heb niet meer helemaal compleet te zijn.
Mijn lijf is compleet Mijn hart is voor een groot deel genezen, Althans,
de verwachting is dat dat ik zo’n 60 – 70% restcapaciteit heb. Vanwaar komt
toch dit gevoel iets essentieels kwijtgeraakt te zijn in die reanimatie?
Zeven ”klappen” heb ik gekregen voor ik weer terug was en
mijn bewustzijn niets anders bleek dan
het me bewust zijn alleen een zwak kloppend hart te ‘zijn’. Vier dagen die volgden ben ik slapend
gehouden, in een morfineslaap, zeg maar. Dagen die achteraf medebepalend voor de rest van mijn leven blijken te zijn geweest.
De morfine deed me bijzondere dromen dromen. Af en toe, als
de verpleger me kwam wakker maken voor een prik of een beker
drinken of zo iets.. en me uitvroeg wat ik dan meemaakte, bezwoer hij me die
dromen te onthouden. Beetje moeilijk in zo’n toestand, maar een paar heb ik wel
onthouden en later opgeschreven. Een van die droompjes heeft mijn leven totaal
veranderd.
Dat droompje was zo:
Een zonovergoten Israel-landschap, één heel grote brede
olijfboom. In de schaduw daarvan zitten 12 chassidiem, met bonthoeden op.
Twee rijen van zes. Een schilderij waar ik lang naar lag te kijken. En van
genoot en alles in mijn hoofd opsloeg. Er gebeurde niets, het was een levend
schilderij. Ik zóóg het bijna op in mijn geheugen.
-----Na die ervaringen hoefde ik niets meer, kòn ik ook
niets meer. Alleen proberen weer sterker te worden. Al het (vrijwilligers)werk
werd noodgedwongen opgegeven. Ik was altijd een politiek en maatschappelijk
actieve vrouw. Ik schreef artikelen en columns voor een paar blaadjes die
plaatselijk uitkwamen. Was lid van een literaire club, want ik had ook een
boek geschreven. ”Twee Vrouwen en een jas”.
Het duurde nog tot
1998, toen ik lichamelijk weer sterk genoeg was, dat ik naar Amsterdam
terugverhuisde. Mijn moeder- en vaderstad. De stad waar ik op zoek kon gaan
naar mijn verleden als Joods onderduikkind, waarover ik in mijn boek geschreven
had. De stad waar ik eindelijk thuisgekomen ben.
Amsterdam… De stad waar ik geboren ben, waar mijn vader en
moeder geleefd hadden. Alles heb ik opgegeven, mijn vrijwilligerswerk van 24/7
altijd druk voor anderen… , mijn meubels en meer had ik opgegeven voor mijn terugkeer naar huis waar ik mijn zoektocht
naar mijn verleden verder kon afmaken. Maar het bloed kruipt echt waar het niet
gaan kan…. Ik ging voorzichtig weer vrijwilligerswerk op me nemen. Kon niet
langer werkloos toezien. Dit keer anders… Koffiegroepen met oudere Joodse
mensen leiden, me bemoeien met het huis en zijn bewoners waar ik terechtgekomen
was. Een zusterhuis met een geschiedenis van oorlog en het wegvoeren van alle bewoners.
Het ziekenhuis ernaast op de gracht was helemaal leeggehaald door de Duitsers.
Zieken, geesteszieken, kraamvrouwen en barende vrouwen en kindertjes, oude mensen vaak ziek en dement, alles was
op een ochtend met veel geweld en lawaai weggehaald. Van het ziekenhuis is
niemand levend teruggekomen. Het vroegere zusterhuis waar ik een appartementje
had kunnen krijgen, kende wel een paar teruggekeerden die weer in het huis
trokken. Maar vraag niet hoe. Het werd
een speculatieobject voor woninginvesteerders en –corporaties voor het besluit
viel er kleine appartementjes te bouwen voor oudere (55+) Joodse mensen. Later
50% niet Joodse en 50% wel Joodse mensen. Wel altijd alles met plezier gedaan maar
niet meer met de tomeloze energie van vroeger. J
Wie de andere ervaring ook gelezen heeft moet wel tot de
conclusie komen dat, wat voor mij een soort B.D.E. is geweest, aanleiding is
geworden tot een volkomen omslag in mijn leven Een thuiskomen. Een rustig leven
van een oudere vrouw. Ik mag zijn die ik ben, na zoveel jaar te hebben moeten
bewijzen dat ik mocht bestaan. – Onderduikkind – Joodse overlevende… Al die
jaren dat ik me bewust was dat te zijn, leefde ik toch om te bewijzen dat ik
mocht bestaan…
Maar de oude enthousiasmerende, inspirerende en
geïnspireerde Erica bestaat echt niet meer. En er zijn nog steeds dagen dat ik
me afvraag waar die oude Erica is gebleven. Kan dat deel echt door dat
hartinfarct voorgoed verdwenen zijn? Of
misschien hebben de mensen gelijk die zeggen, dat het toch een echte
hersenbeschadiging veroorzaakt heeft, die niet zozeer mijn intellect, alswel
mijn literaire zeggingskracht verloren heeft doen gaan.
Als ik me lichamelijk redelijk voel ben ik me dat bewust en kan ik niet zeggen dat
ik er ongelukkiger door ben geworden. Alles wat ik zelf bereiken wilde, is
bereikt en klaar. Er is een zekere rust en gelatenheid voor in de plaats
gekomen die ik niet eerder kende. Mijn geestelijke Inspirator, die ik Vogeltje noemde, is niet
meer echt teruggekomen. Het gevoel dat er iemand op mijn schouder zat die me
woorden influisterde…
Toch, ik kan het niet laten om te hopen dat deze weg die ik
heb moeten gaan…. Ergens een doel heeft. En dat deze weg niet alléén als doel
heeft hem te lopen…. Tot het einde.
Ook heb ik de moed
vaak verloren. Gedacht dat ik beter kon opgeven. Het heeft heel lang geduurd voor
er weer een lichamelijk en geestelijk evenwicht gevonden was… Dat kon van
kleine dingen afhankelijk zijn. Bij voorbeeld het weer, de luchtdruk, de wind. Een vriendelijk, of een onvriendelijk woord. Het leven bleef lang grijs, zoals de
wintermaanden in Nederland vaak zijn.
Soms kon ik nog een gedicht maken. Dan dacht ik:
Winter, binnen en buiten.
Mist en duisternis. Het is zó stil dat ik de
mistdruppeltjes hoor vallen als zilveren kraaltjes
op een ijskristallen watervlak.
Kies ik voor leven in deze dodelijke kilheid die
al bijna zelf de dood is?
Ook in mijn hoofd slaan mist en moedeloosheid,
doodsverlangen en duisternis toe.
En als een derwish draait mijn geest om haar eigen as.
Geen leven, geen leven. Niet zó, niet zó.
Laat me in godsnaam gaan. Laat me gáán.
(GEPLAATST DOOR ERICA OP VRIJDAG, DECEMBER 31, 2010
DONDERDAG 30 DECEMBER 2010
En is grotendeels geschreven november 1996.)
-------------------------
© Erica van Beek september 2017.