dinsdag 19 september 2017


VRIJDAG 31 DECEMBER 2010 IN WEBLOG ERICA’S DAGBOEK.

Een infarct dat een leven lang meegaat.
 ziekenhuisopname oktober-november 1995.


Dit schreef ik nog in het ziekenhuis:
Weet je dat je, in een half bewuste toestand, kunt houden van een infusomat FM, een soort regelding voor infusen. Die van mij maakte het vertrouwde snor- snurkgeluidje van mijn kat, met een zuchtje er achteraan. Het was me dierbaar geworden, dat machientje. Een miniem stukje thuis in de grote machinerie van een afdeling hartbewaking.

Het personeel hier in het Anthoniusziekenhuis in Nieuwegein? Dat verdient de Grote Ericaprijs voor menslievend gedrag en Wonderbare resultaten. Of een soortgelijke prijs of diploma.

Zo de kop is eraf. Morgen vertel ik wat ik hier doe.

“Iiiiiiiiiie” gilt mijn ziel die stukje bij beetje door mijn neusgaten naar buiten geperst wordt. Een enorm gedreun, het heelal dat implodeert en explodeert en alle cellen van mijn lijf tot atomen uiteen doet vallen. Vanwaar die pijn, waar ben IK. Laat me toch gaan láát me toch, smeek ik. Het wordt genegeerd. Steeds weer voel ik stukjes mij verdwijnen. “Daar ga ik weer”, kan ik uitbrengen; één keer? Twee keer? Dan, met een allerlaatste dreun verdwijnt in een letterlijk ondraaglijke pijn mijn lijf en mijn ziel en ik brul het uit voor ik, mijn ziel dus, voor de allerlaatste keer deformeer, volledig desintegreer, atomen die in het heelal, het zwarte niets opgaan. Wat overblijft is een zwakkloppend hart, dat met tedere zorg omgeven wordt en ondanks zijn A-ritmiek in een paar dagen gebracht kan worden tot een zwak, maar meestal regelmatig en ritmisch kloppend hart. Maar waar ben IK? 

Ik weet dat mijn lijf het bed benat, ik heb er geen macht over. Het wordt gekoppeld aan machines die de ademhaling en de hartkloppingen volgen en aan infusen die het leven terug moeten brengen. Ik weet dat het allemaal gebeurt. Maar mijn ziel (?) zwerft nog in stukjes rond en kan zichzelf niet vinden. Een dienstdoende vrouwelijke dokter zegt véél later, dat ze me niet heeft kùnnen laten gaan, omdat ik op dat moment in de hel zat.

Achteraf kan ik zeggen dat ik me al een tijd niet helemaal mezelf voelde. De actieve vrolijke ik werd een beetje een amechtige, veel te gauw moeie vrouw, die weinig zin meer in liefde en leven had.

Die ochtend “valt” het kopje koffie met shaggie niet goed. Pijn op mijn borst, een soort kaasschaaf die er aan de binnenkant over gehaald werd. Pijn in mijn armen, niet te beschrijven. Kan nog nèt de dokter bellen, de deur openzetten en op bed gaan liggen. Heel erg ziek laat ik me onderzoeken, een spray onder de tong geven (ik heb verdorie homeopathie voor dit soort gevallen in huis) en de ambulance bellen. Terwijl de broeders me op de brancard tillen en inriemen voel ik mijn geest vrijkomen. Van de rit naar beneden of met de sirene naar het ziekenhuis weet ik niks. Vloog ik mee naast de wagen? Ik wordt pas weer lichaam + ziel als er mensen over me gebogen staan en direct daarop de eerste inslag van een kernraket in mijn hele wezen. ‘BOEM’ en ‘iiiiiiiie’ gilt mijn ziel.
Tijdens het reanimeren ben ik bij kennis. Blijkbaar is er geen tijd geweest voor anesthesie. Mijn ‘ziel’ is alleen bewustzijn. Een bewustzijn dat tijdens het reanimeren terechtkomt in een letterlijk pikzwarte duisternis, bestaande uit angst! ANGST!  ANGST!!  Die ziel van me expodeert, implodeert, valt uiteen in atomen die in het niets verdwijnen.
Ik zal niet letterlijk gebruld hebben, dat kan  ook haast niet in die toestand. Ik schreef dit 2,5 jaar na het hartinfarcten het duurt nu ook al 2,5 jaar dat ik het gevoel heb niet meer helemaal compleet te zijn.  Mijn lijf is compleet Mijn hart is voor een groot deel genezen, Althans, de verwachting is dat dat ik zo’n 60 – 70% restcapaciteit heb. Vanwaar komt toch dit gevoel iets essentieels kwijtgeraakt te zijn in die reanimatie?
Zeven ”klappen” heb ik gekregen voor ik weer terug was en mijn bewustzijn niets  anders bleek dan het me bewust zijn alleen een zwak kloppend hart te ‘zijn’.  Vier dagen die volgden ben ik slapend gehouden, in een morfineslaap, zeg maar. Dagen die achteraf medebepalend voor de rest van mijn leven  blijken te zijn geweest.
De morfine deed me bijzondere dromen dromen. Af en toe, als de verpleger me  kwam  wakker maken voor een prik of een beker drinken of zo iets.. en me uitvroeg wat ik dan meemaakte, bezwoer hij me die dromen te onthouden. Beetje moeilijk in zo’n toestand, maar een paar heb ik wel onthouden en later opgeschreven. Een van die droompjes heeft mijn leven totaal veranderd.
Dat droompje was zo:
Een zonovergoten Israel-landschap, één heel grote brede olijfboom. In de schaduw daarvan zitten 12 chassidiem, met  bonthoeden op. Twee rijen van zes. Een schilderij waar ik lang naar lag te kijken. En van genoot en alles in mijn hoofd opsloeg. Er gebeurde niets, het was een levend schilderij. Ik zóóg het bijna op in mijn geheugen.

-----Na die ervaringen hoefde ik niets meer, kòn ik ook niets meer. Alleen proberen weer sterker te worden. Al het (vrijwilligers)werk werd noodgedwongen opgegeven. Ik was altijd een politiek en maatschappelijk actieve vrouw. Ik schreef  artikelen en columns voor een paar blaadjes die plaatselijk uitkwamen. Was lid  van een literaire club, want ik had ook een boek geschreven. ”Twee Vrouwen en een jas”.
Het duurde nog  tot 1998, toen ik lichamelijk weer sterk genoeg was, dat ik naar Amsterdam terugverhuisde. Mijn moeder- en vaderstad. De stad waar ik op zoek kon gaan naar mijn verleden als Joods onderduikkind, waarover ik in mijn boek geschreven had. De stad waar ik eindelijk thuisgekomen ben.

Amsterdam… De stad waar ik geboren ben, waar mijn vader en moeder geleefd hadden. Alles heb ik opgegeven, mijn vrijwilligerswerk van 24/7 altijd druk voor anderen… , mijn meubels en meer had ik opgegeven voor mijn  terugkeer naar huis waar ik mijn zoektocht naar mijn verleden verder kon afmaken. Maar het bloed kruipt echt waar het niet gaan kan…. Ik ging voorzichtig weer vrijwilligerswerk op me nemen. Kon niet langer werkloos toezien. Dit keer anders… Koffiegroepen met oudere Joodse mensen leiden, me bemoeien met het huis  en zijn bewoners waar ik terechtgekomen was. Een zusterhuis met een geschiedenis van oorlog en het wegvoeren van alle bewoners. Het ziekenhuis ernaast op de gracht was helemaal leeggehaald door de Duitsers. Zieken, geesteszieken, kraamvrouwen en barende vrouwen en kindertjes, oude mensen vaak ziek en dement, alles was op een ochtend met veel geweld en lawaai  weggehaald. Van het ziekenhuis is niemand levend teruggekomen. Het vroegere zusterhuis waar ik een appartementje had kunnen krijgen, kende wel een paar teruggekeerden die weer in het huis trokken.  Maar vraag niet hoe. Het werd een speculatieobject voor woninginvesteerders en –corporaties voor het besluit viel er kleine appartementjes te bouwen voor oudere (55+) Joodse mensen. Later 50% niet Joodse en 50% wel Joodse mensen. Wel altijd alles met plezier gedaan maar niet meer met de tomeloze energie van vroeger. J
Wie de andere ervaring ook gelezen heeft moet wel tot de conclusie komen dat, wat voor mij een soort B.D.E. is geweest, aanleiding is geworden tot een volkomen omslag in mijn leven Een thuiskomen. Een rustig leven van een oudere vrouw. Ik mag zijn die ik ben, na zoveel jaar te hebben moeten bewijzen dat ik mocht bestaan. – Onderduikkind – Joodse overlevende… Al die jaren dat ik me bewust was dat te zijn, leefde ik toch om te bewijzen dat ik mocht bestaan…
Maar de oude enthousiasmerende, inspirerende en geïnspireerde Erica bestaat echt niet meer. En er zijn nog steeds dagen dat ik me afvraag waar die oude Erica is gebleven. Kan dat deel echt door dat hartinfarct voorgoed verdwenen zijn? Of  misschien hebben de mensen gelijk die zeggen, dat het toch een echte hersenbeschadiging veroorzaakt heeft, die niet zozeer mijn intellect, alswel mijn literaire zeggingskracht verloren heeft doen gaan.
Als ik me lichamelijk redelijk voel  ben ik me dat bewust en kan ik niet zeggen dat ik er ongelukkiger door ben geworden. Alles wat ik zelf bereiken wilde, is bereikt en klaar. Er is een zekere rust en gelatenheid voor in de plaats gekomen die ik niet eerder kende. Mijn geestelijke  Inspirator, die ik Vogeltje noemde, is niet meer echt teruggekomen. Het gevoel dat er iemand op mijn schouder zat die me woorden influisterde…

Toch, ik kan het niet laten om te hopen dat deze weg die ik heb moeten gaan…. Ergens een doel heeft. En dat deze weg niet alléén als doel heeft hem te lopen…. Tot het einde.
Ook  heb ik de moed vaak verloren. Gedacht dat ik beter kon opgeven. Het heeft heel lang geduurd voor er weer een lichamelijk en geestelijk evenwicht gevonden was… Dat kon van kleine dingen afhankelijk zijn. Bij voorbeeld het weer, de luchtdruk, de wind. Een vriendelijk, of een onvriendelijk woord. Het leven bleef lang grijs, zoals de wintermaanden in Nederland vaak zijn.
Soms kon ik nog een gedicht maken. Dan dacht ik:

Winter, binnen en buiten.
Mist en duisternis. Het is zó stil dat ik de
mistdruppeltjes hoor vallen als zilveren kraaltjes
op een ijskristallen watervlak.
Kies ik voor leven in deze dodelijke kilheid die
al bijna zelf de dood is?

Ook in mijn hoofd slaan mist en moedeloosheid,
doodsverlangen en duisternis toe.
En als een derwish draait mijn geest om haar eigen as.
Geen leven, geen leven. Niet zó, niet zó.
Laat me in godsnaam gaan. Laat me gáán.

(GEPLAATST DOOR ERICA OP VRIJDAG, DECEMBER 31, 2010
DONDERDAG 30 DECEMBER 2010
En is grotendeels geschreven november 1996.) 


-------------------------
 De afgelopen jaren hebben een ander mens van me gemaakt, de verwerking van het verleden, met zijn apotheose in Yad Vashem (zie Impressies van Israël) en een zoektocht naar het verleden in Wenen  heeft ervoor gezorgd, dat ik dat verleden voor een groot deel achter me heb kunnen laten en een ander mens ben geworden. De lange maanden van thuiszitten na het hartinfarct hebben de rust gebracht, die ik zo nodig had om me weer met een toekomst bezig te kunnen houden.  Een niet zo lange toekomst maar toch....

Een aantal keren herlezen, herschreven en herplaatst, ik denk er nu mee klaar te zijn.

© Erica van Beek september 2017.