vrijdag 8 juli 2016

Een stukje Amstel:  
OMA ZONDER OOGJES.

Drie hoog in een oud afbraakpand op de Amstel woonden ze. Het pand, recht tegenover Carré gelegen,   is  allang afgebroken en is een duur appartementengebouw geworden. Maar in de tijd dat ik erover schrijf kraakte de buitendeur tegensputterend als je hem opende. Het halletje naar de trap, ongeveer een vierkante meter groot, bevatte de deksel van een luik, waaronder een lucht van bederf en vuilnis naar boven kroop. De trap was kaal en smal, de overloop had overal wel een matje voor de buitendeuren van de verdiepingen en alle treden tot drie hoog klonken alsof ze je niet wilden dragen maar zouden doorzakken bij elke volgende stap. Donker was het, het peertje op elke verdieping gaf precies genoeg licht om niet de volgende trede te missen. De leuning waaraan je je moest vasthouden was kleverig en vies, kennelijk nog nooit schoongemaakt in de paar honderd jaar dat het huis bestond. Die trapleuning was vergezeld van een even vies en kleverig touw waarmee de buitendeur beneden kon worden opengetrokken. De twee eerste verdiepingen waren op het laatst onbewoond, maar onverklaarbaar bewoond was de derde verdieping…
Op drie hoog woonde Oma zonder oogjes. Mijn oudste zoon noemde haar zo. Ik noemde haar tante Augusta. Een blinde, moederlijke  vrouw, die vroeger kok was geweest in het Kurhaus in Scheveningen en weduwe was van een schilder.(Sonnenberg was haar naam, maar  heette haar man ook zo?)  Ze had wilde witte krullen en altijd een zonnebril op.  En mijn vader, toen alleenstaande,  was haar commensaal, zoals dat toen heette. Hij woonde daar op kamers, drie kamers zelfs en zij kookte voor hem. Eten deden ze samen. De kamers van mijn vader bestonden uit een voorkamer aan de kant van de Amstel, die een eigen matglazen voordeur had. Een achterkamer met een raam dat uitkeek op de huizen erachter en een alkoof tussen de kamers. Tussen zijn ‘buitendeur’ en die van Oma zonder oogjes was een gangetje met een trap naar beneden en eentje naar zolder.
Wie de andere voordeur,  bij Oma zonder oogjes dus,  naar binnenging moest een paar treedjes op, direct achter die voordeur. En kwam dan direct in de keuken terecht. Oma moet al heel lang blind zijn geweest, want alles was zo vuil en zwart geblakerd dat de oorspronkelijke kleuren niet meer te zien waren. Een huishoudelijke hulp was er toen niet. Een werkster kon ze niet betalen. Dus in de loop der jaren vervuilde alles steeds meer. En nee, mijn vader zag dat ook niet in de tijd dat hij er woonde.
Links in de keuken was een ‘glazenkast’ zoals dat toen heette, waar het servies en de glazen achter deurtjes met glazen ruitjes opgeborgen stonden. Onder de deurtjes een paar laden. Ik denk dat de oorspronkelijke kleur ongeveer groenig blauw geweest moet zijn, een veel voorkomende kleur in die tijd. Naast de kast  stond het fornuis, een groot ouderwets fornuis met een aantal vuurplaten en een heleboel ringen die daarop lagen. Het fornuis stond onder een schouw met schoorsteen en had een afvoerpijp naar die open schoorsteen. Het fornuis had ook een tweetal ovendeurtjes waarin gebakken kon worden Aan de muur rond de schouw hingen koekenpannen en keukengerei en bovenop de plank boven de schouw ook een stel pannen.
Aan de rechterkant een houten aanrechtje met een zinken bak en een kraan. Heet water voor afwas, was en schoonmaken werd op het fornuis gemaakt. Direct naast het aanrecht was de deur naar de wc. Ook van matglas. Als je naar de wc moest ging je via die deur een gangetje in met een raam naar de binnenplaatsen van de huizen en twee meter verderop op een verhoginkje een houten  plee met een deksel. Geen tussendeur nee, wel een haakje aan de binnenkant van de deur. Aan weerszijden van de deksel was ruimte voor wc-papier en schoonmaakartikelen. Gelukkig was het wel aangesloten op de riolering en was het een ‘plonsplee’ zoals mijn oudste zoontje dat noemde. Alles viel recht naar beneden.
De keuken doorlopend kwam je aan de deur naar de huiskamer. Moest je je adem al inhouden als je de keuken binnenkwam, in de kamer was de lucht zo slecht dat ik er na al die jaren maar aan hoef te denken om het allemaal al te ruiken. Donker, want Oma was blind immers. ’s Avonds een peertje aan boven de tafel met een dik smyrnakleed dat stijf stond van vuil en grijs van de as… want Oma, met alle respect, rookte ketting. De ene sigaret na de andere en op het gevoel kwam de as in of naast de grote glazen asbak terecht. Tijdens het eten werd er wel een tafellaken over gelegd en als vrouw en kok van goeden huize werd er bijna altijd gedekt met schalen en borden van mooi servies en tafelzilver. Heel soms kwam de grote pan met soep of stamppot op tafel te staan. Links stond haar bed, opgemaakt met een divankleed, rechts een bank en naast de deur nog een bedbank, waar ikzelf een half jaar geslapen heb. Rond de tafel zware ouderwetse eetkamerstoelen. Alle muren waren bedekt met donkere schilderijen, voornamelijk stillevens bedekt met een laag sigarettenteer. Werk van haar overleden echtgenoot.     Voor de ramen hingen mooie heel oude vitrages, misschien wel 100 jaar oud en om de tocht tegen te gaan hingen er korte trijpen kleden tot halverwege de ramen. Donker, stinkend en vuil. Maar een thuis voor mijn vader, voor wie zij een moeder was.  En voor mij  een toevlucht in de moeilijkste perioden van mijn leven. Het lag niet aan tante Augusta… zij was van goeden huize en als kok moest zij wel heel hygiënisch zijn geweest in haar werk.