woensdag 27 juli 2011

Meneer Pomeroy (Gordon Sheppard)

Als je oud wordt vallen er steeds meer mensen om je heen weg.
En kort geleden stierf een ooit heel dierbare vriend. We hadden elkaar een beetje uit het oog verloren. Ook al omdat hij een heel druk leven had, Hij noemde me 'zijn zusje' en ik hem ' mijn broertje'. Maar hoe lang geleden was dat??
Een goede vriendin, Margot P., vertelde bij zijn uitvaart dit verhaal. En ik ben er trots op dat ik het mag gebruiken voor mijn blogje.

Meneer Pomeroy (Gordon Sheppard)


Nog niet zo lang geleden leefde er, ergens op onze wereld, een man die meneer Pomeroy heette. Sommige mensen vonden meneer Pomeroy een beetje eigenaardig, maar dat vond hijzelf helemaal niet. Onder zijn hoge hoed droeg hij bijvoorbeeld een prisma ( “Om als ik zin heb, kleuren te zien”, vertelde hij iedereen die ernaar vroeg.) Hij droeg een paarse bril om zijn dromen te zien; een grote groene das om als tafellaken te gebruiken en, als het nodig was, een paar witte handschoenen om zijn problemen te hanteren.
Meneer Pomeroy woonde al heel lang in de stad, maar op een gegeven moment besloot hij zijn dagen te eindigen met een nieuw leven, waarin hij veel zou reizen. Hij pakte zijn boeltje en verliet de stad om alle wegen van de wereld te bewandelen. Hij had een vlieger om de lucht te plagen, een hangmat voor zijn boeken, een kleed om te bidden en te picknicken en een cello om zich in slaap te spelen.
Hij kreeg nieuwe en trouwe vrienden – de natuur, dieren en kinderen – die hem eten gaven, en, wanneer hij daar behoefte aan had, onderdak en gezelschap. Hij voelde zich heel gelukkig.
Maar op een herfstdag, toen de bladeren harder begonnen te worden, voelde meneer Pomeroy aan zijn botten en ademhaling dat hij spoedig zou sterven. Dit verontrustte hem. Hij had zoveel aan zijn nieuwe vrienden te danken gehad. Hoe kon hij hen voor zijn dood nog op de een of andere manier bedanken?
Met een ernstig gezicht deed meneer Pomeroy zijn witte handschoenen aan en dagenlang liep hij piekerend heen en weer…
Tot hij op een middag op een idee kwam: als hij stierf zou hij zichzelf en zijn bezittingen aan de natuur, de dieren en de kinderen geven. Hij wist dat stervende mensen vaak een testament maken. Dus nam hij wat papier en schreef heel zorgvuldig zijn laatste wil.
Daarna voelde hij zich een stuk beter. Hij hoefde geen besluiten meer te nemen: zijn testament vertelde hem wel wat hij doen moest.
Maar meneer Pomeroy had niet veel tijd om zich beter te gaan voelen: volgens zijn testament moest hij al gauw sterven, terwijl de herfstkleuren nog in hem leefden en voor de winter begon alles bedekten. Met het testament in zijn hand ging hij op zoek naar een geschikte plaats om te sterven. En ’s avonds, nadat hij uren gezocht had, vond hij een heel mooi plekje naast een vijver, tussen een weiland en een woud.
En de volgende dag begon meneer Pomeroy zich weg te geven. Om te beginnen gaf hij zijn knoopsgat aan de bloemen die zijn knoopsgat altijd opgefleurd hadden. Hij pakte zijn prisma, keek er nog één keer door en gaf het aan de regenboog, zodat de regenboog terug naar de zon kon. Toen er een hert aankwam dat door jagers achtervolgd werd, zette hij zijn hoed op het hertengewei, zodat het hert uit de verte op een jager leek. “Als de jagers denken dat je bij hen hoort, zijn ze vast niet zo vlug met schieten”fluisterde hij.
Zo bleef meneer Pomeroy dagenlang weggeven. Hij gaf zijn kleed aan een ziek stuk gras, dat voor de winter nodig toegedekt moest worden. Hij gaf zijn vlieger aan de lucht die hem al jarenlang had proberen af te pakken. En aan twee oude bomen – die zoveel van elkaar hielden dat ze één wilden worden – gaf hij zijn hangmat. Aan de vijver gaf hij zijn schaduw – als bescherming tegen de winterse kou en als beschutting voor de vissen in de zomer.
Meneer Pomeroy bleef zichzelf weggeven tot hij naakt was. Alleen zijn cello had hij gehouden. Die gaf hij nu aan de nacht, zodat de cello bij het ochtendgloren de nacht in slaap kon spelen.
Nu ging meneer Pomeroy zijn lichaam weggeven. Hij deed het snel, want het begon koud te worden – net als hijzelf.
Er kwam een beer langs die zijn voorpoten zo bezeerd had dat hij niet meer goed kon lopen. Meneer Pomeroy gaf hem meteen zijn armen. De beer omhelsde hem dankbaar en liep door.
De schelpen op het strand kregen zijn oren.
Vlugger en vlugger – want hij was erg zwak – gaf meneer Pomeroy de rest van zichzelf weg. Met een schreeuw van vreugde gaf hij zijn stem aan de wind, die zoveel van zijn woorden in het verleden onverstaanbaar had gemaakt. Aan de donder gaf hij de stervende, onregelmatige klop van zijn mannenhart. En aan de vogels gaf hij zijn hart, want hij had altijd al willen vliegen.
Meneer Pomeroy had nu nog maar één ding weg te geven: zijn dromen en die waren voor de kinderen.
Hierna was meneer Pomeroy niet meer dan een geest van zijn vroegere zelf. Hij dacht ‘Ik heb nooit gedacht dat sterven zo zou zijn. Zo kan ik als gelukkig mens sterven!
En toen, met een diepe zucht die door de wind overal heen gevoerd werd, ging meneer Pomeroy dood.
Maar eigenlijk is meneer Pomeroy nooit gestorven. Tot op deze dag leeft hij overal verder waar iets van hem is achtergebleven. De wind spreekt nog steeds met zijn stem (een beetje heser nog). De bloemen zijn trots op zijn knoopsgat en geven het aan elkaar door. Het hert dat ontkwam draagt alle seizoenen zijn hoed. Op warme dagen liggen de vissen in zijn schaduw. De schelpen op het strand luisteren naar de geheimen van de zee.
De twee oude bomen zijn gelukkig verenigd door zijn hangmat. De donder rolt verder met zijn hartenklop. De cello speelt nog steeds de nacht in slaap.
En de kinderen, vol van zijn dromen, kijken dikwijls naar zijn vlieger die, met zijn herinnering, door de lucht zeilt. Iedereen denkt aan hem en praat over hem. Want meneer Pomeroy leeft verder…..in wat hij van zichzelf heeft weggegeven

Is het voor ons niet precies hetzelfde?
Hoe we voortleven na de dood, is iets wat kinderen en volwassenen bezighoudt. In dit verhaal wordt benadrukt dat het belangrijk is, alle fijne ervaringen die we met iemand die gestorven is hebben gehad, in onze herinnering te bewaren. Dan zal zo iemand werkelijk voortleven door wat hij voor ons tijdens zijn leven is geweest.
Philip leeft verder. Allemaal bewaren wij een stukje van hem.