Heel, heel lang geleden, toen er nog geen mensen op aarde waren, was de natuur de baas. Alles groeide en bloeide, dijde uit, vermenigvuldigde zich of at elkaar op. Grote oerwouden wisselden af met moerassen, dinosaurissen en andere vreselijke dino's bevolkten samen met micro-organismen en alles ertussenin deze wereld. En voor zover ze iets konden voelen, voelden ze zich wèl op deze wereld.
De eerste mensen wisten zich nog nog aardig aan te passen; ze groeiden en bloeiden mee. Het aantal mensen dijde uit, vermenigvuldigde zich en misschien aten ze elkaar ook wel op, maar zekerder is dat ze hun eigen prooien hadden. De aarde bloeide, de mensheid dijde uit en ontwikkelde zich.
Kortom, de aarde vulde zich, werd bewoond door ontelbare dieren en een paar mensen. En de aarde was groen. De mensen leefden op het land, de zeeën waren een dikke soep van vissen en allerlei andere organismen.
Er waren nog geen kosmonauten die vanuit de verte konden zien dat de aarde eigenlijk BLAUW was.
Nu heeft de mens de aarde onderworpen.
En dat betekent, wat het, zolang er mensen bestaan, al betekend heeft. De onderwerper buit de onderworpene uit, maakt oorlog, vermoordt en brandschat hem. De mens maakt slaven van mensen en laat het land achter als één grote ruïne, waar niets meer leven kan.
Dat is, wat wij mensen, de koningen van de schepping, nu van de gehele aarde dreigen te maken. Eén grote ruïne, waar niemand en niets meer op leven kan. Noch op het land, noch in de zee.