dinsdag 11 november 2008

Vandaag was het maandag.

En maandag is Betty.

En Betty betekent, behalve weer een schoon huisje, ook vaak een vurige discussie over godsdienst, politiek of om het even wat er op dat moment in de belangstelling staat. En ondanks dat we elkaar zo verschrikkelijk graag mogen, zijn we het nóóit met elkaar eens. Altijd tegenstanders… maar ja, zonder tegenspraak heeft een discussie geen zin hè.. Van mij mogen we nog lang zo doorgaan op maandag.
Toen Betty weg was, kwam kort daarop dochterlief. Vanavond gingen we naar het concertgebouw, en voordien hebben we samen gegeten, Boerenkool met een haascarbonaadje en Ben en Jerry's Cooky dought ice toe. Daarna snel omkleden en de deur uit. We kwamen nog nèt op tijd, nadat een 'rotjochie' van een trambestuurder de deur voor Jessica nog opendeed maar toen hij merkte dat ik eraan kwam wees hij naar de achterdeur, sloot zijn deur en reed weg. Razend was Jessica.

Maar het concert was fantastisch. En dochterlief is helemaal weg van de dirigent, de Fransman Louis Langrée. Voor de pauze het Pianoconcert nr. 1 in d opus 15 van J.Brahms, heel goed gespeeld, heel mooi. Een prachtig orkest en een goede dirigent. Maar het raakte me niet echt diep. Wat zwaar ook. En mijn dikke voet was onrustig. Na de pauze viel ik bijna in zwijm van de Symphonie van Cesar Franck. Wat is dat mooi..... Je hoort er weliswaar dingen van Beethoven, van Brahms, en volgens een zegsvrouw ook van Wagner in (ik heb tot nu uit principe geen Wagner willen beluisteren), maar de tranen liepen, vooral in het tweede deel, over mijn wangen. Ik was helemaal ontroerd.
De regen viel gestaag toen ik naar huis ging. Jessica had mijn pluutje in haar tas en we waren die vergeten..Zij ging de ene kant op (nadat ze me op de tram had gezet), en ik dus de andere kant.

Dus toen ik thuis kwam eerst ‘alles veilig’ gemeld. Bij dochter en bij mailvriendinnen.
Maar voor ik verder kon gaan moest ik me eerst omkleden. Niet alleen omdat alles nat was, mantel en schoenen waren al opgeruimd. Maar poes Pika zat kopjes te geven en te vrijen tegen de mooie zwarte trui die ik vanavond aanhad. Dus maar gauw mijn pyama en huisjasje aangetrokken. Toen ik weer wilde gaan zitten, bleek poes vóór de stoel gespuugd te hebben en moest ik weer eerst mijn voeten wassen want ik trapte er prompt in. En de troep opruimen natuurlijk. Is gebeurd en ik zit weer. Poes kan het ook niet helpen, denk ik dan als oude moeder.

Onderweg had ik zitten denken. Ik had eens gelezen dat in het Italië van de Middeleeuwen de overvallers, dieven en inbrekers, net zoals nu het geval is, maskers droegen. Punthoeden met een lapje ervoor, zodat er weinig van het gezicht overbleef.
Tegenwoordig doen de boeven hetzelfde, zij het niet meer met een punthoed.
Maar met zonnebrillen op als er geen zon schijnt, met capuchons die hun hoofd en oren en zo mogelijk hun profiel verbergen, en om dat vaster te zetten, daaroverheen nog een pet of muts. Het heeft allemaal niets met zon of met kou te maken. Het is het tegenwoordige uniform van (jonge) mannen die soms weinig goeds in de zin hebben. Als ik dus zulke jonge mannen zie let ik extra op, ben bijzonder op mijn hoede.
Ik heb het ook wel anders gezien. In mijn vorige woning stond ik met zo’n jonge man in de lift. Ik keek hem aan, begon te lachen en zei: ‘brrr, wat zie jij er eng uit.’ Eerlijk gezegd kende ik de jonge man wel, maar zijn outfit vond ik altijd ‘eng’.
Hij schoot in de lach en vroeg waarom ik hem eng vond. : Nou, omdat het buiten al donker is en hier in de lift alleen een lampje brandt en jij je zonnebril ophoudt; om maar eens wat te noemen. Bovendien heb je je pet over de capuchon gedaan terwijl het echt geen winter is. Het is zomer hoor.’ Hij stak twee koppen boven me uit, lachte nog steeds en deed langzaam zijn zonnebril af evenals zijn pet en capuchon. Wat ik zag waren twee blauw(geslagen?) en bloeddoorlopen ogen. Kan ook van de drugs geweest zijn natuurlijk. En onder zijn capuchon had hij een dik afrokapsel dat in bedwang gehouden werd door de hoofddeksels. Nog steeds lachend vroeg hij of ik hem zo mooier vond. Eh…. Dat wist ik niet. Maar het ijs was gebroken en deze knaap was op weg naar huis. Als hij kwaad gedáán had zou hij zich zo niet aan me tonen, en als hij al kwaad in de zin had heb ik daar nooit iets van gemerkt.
Vooringenomenheid, heet dat. Ook bij mij ja.
Nog zo’n voorbeeld. Een zwarte jongen met een zonnebril op die op de stoep naast een auto tegen een muurtje hing, een apparaatje (mobieltje?) in de aanslag. Ik lette goed op, nam zijn outfit in me op…. Tot hij zijn capuchon en pet opzette en rechtop ging staan. En zijn brommertje met kranten besteeg en vertrok. Die knaap had even gerust en een foontje gepleegd.
Vooringenomenheid. Ook bij mij. Want ik weet best dat niet alle rotjochies ook verrotte jochies zijn. Dat zijn er maar een paar. Alleen, je weet niet welke…..
Vanavond was het nat en winderig en donker. En ik moest, tasje over mijn schouder, van het concertgebouw met twee trams naar huis. En in die trams zaten aardig wat van zulke vermomde jochies. Maar ze hoorden niet bij elkaar en stapten ook op verschillende plekken uit. Toen ikzelf uitstapte zag ik dat er twee van die ‘rotjochies’ ook uitstapten en ik hield mijn tasje voor mijn buik en liep stevig door… Toen ik omkeek waren ze de zijstraat aan de overkant ingegaan, vast naar een of andere uitgaansgelegenheid. Eh… misschien was daar de dresscode, zoals zij eruitzagen. Weet ik veel.

Ik was weer vooringenomen geweest…..