maandag 18 oktober 2010

Impressies van Israel 1995 - deel 10

Daar komen de joodse vrouwen uit het zwembad. Ik had het me nog niet gerealiseerd
maar nu zie ik ook wat er vertrouwd en toch vervreemdend aan is. “Onze”
moslimvrouwen gaan bijna net zo gekleed, het lichaam en het hoofd bedekt,
maar lijken niet zo frank en vrij en geëmancipeerd als deze vrouwen zijn.

26-6
‘s Morgens weer heel vroeg op, veel zien, veel indrukken, veel te veel en te
indrukwekkend. Als ik later de plaatjes terugzie zal ik kunnen zeggen:”
O, ja, daar was ik ook en daar heb ik dàt meegemaakt”, maar nu moet ik als
een
echte toerist alles maar over me heen laten komen. Morgen gaan we òp naar
Jeruzalem!

27-6
We hebben onze intrek genomen in hotel Central, een oud hotel, midden in
de oude orthodoxe wijk van Jeruzalem. Hier blijven we de hele week, tot het
einde van de reis. Via een hek kom je op de “voorhof”, waar een aantal
plastic zitjes met parasols zijn neergezet. En waar we elke avond
meemaken
dat een paartje “onder de choepa gaat”, wordt getrouwd. Dat valt altijd
samen met onze avondmaaltijd. Die twee zaken zijn nauwkeurig op elkaar
afgestemd, hoewel er wel toestemming is om foto’s te maken, maar er geen
ongenode gasten bij zijn. Wij, nieuwsgierige vreemden, kijken wel van
buitenaf, eerst naar de plechtigheid op het pleintje, later naar het
zingen en handgeklap waarmee het veelal zeer jonge paar naar binnen wordt
geloodst.
Hoe jong zijn die getrouwde, aanstaande of alreeds moeder zijnde,
kinderen?
Veertien, vijftien, misschien zestien jaar? Trots, maar ook zorgelijk en
gesloten zie ik ze overal om me heen in hun vreemde, ouderwetse en hooggsloten kleding.

Binnen, in het hotel, is het een komen en gaan van lagere en hoge
rabbijnen,
van veel oudere, orthodoxe mannen. Op dit moment heel weinig vrouwen.
Contact maken, een gesprek voeren, een ontmoeting hebben is bijna een
onmogelijkheid. De mannen nòch de vrouwen zien ons staan, kijken dwars
door of over ons heen. Dat is, wat de mannen betreft geen uiting van
chauvinisme, zo hoor ik later van een rabbijn van Nederlandse afkomst, die
tot zijn verrassing hier zijn moedertaal hoort spreken. Het is een uiting
van respect, zoals het ook een uiting van respect is om een uitgestoken
hand van een vrouw te weigeren. Het is maar hoe je het bekijkt. Wij, Westerse
vrouwen, gaan in deze hitte (er heerst in Israël nog steeds een hittegolf)
met in achtgenomen respect voor andermans opvattingen, toch zo bloot
mogelijk gekleed. Korte, of geen mouwen, korte rok of korte broek. Zelf
ben ik zeer decent gekleed, lange broek en bloes met halflange mouwen, een
zonnehoed voor buiten. Maar toch zo totaal anders dan de Joodse vrouwen
hier, die zelfs binnen, met deze hittegolf het hoofd bedekt houden met
hoed, doek en/of pruik. Elders hadden we al meegemaakt dat onze vrouwen
aanmerkingen kregen bij het betreden van een al dan niet heilige ruimte.
Het spijt me, maar ik kan niet anders dan daarbij bedenken dat het niet aan onze
onschuld of onwetendheid ligt, maar aan de schuldige gedachtengang van
anderen. De psychologe Bloeme Evers liet ooit in het N.I.W. optekenen:”
Vrouwen worden op een voetstuk geplaatst. Je wordt de hemel ingeprezen, zo
lang je maar de vloer blijft dweilen en niet je rechten laat gelden
(N.I.W. 25-4-‘94). Mijn gevoel beaamt dat hier volledig. Zeker op dat moment dat die
Nederlandse rabbijn zelf in het Nederlands contact met me zoekt (ik draag
als enige en met trots mijn davidsster), maar op het moment dat ik mij
voorstel en mijn hand uitsteek ter begroeting zie ik hem tot mijn
verbazing
terugdeinzen en zegt hij met een kleine stem dat handen schudden voor hem
niet is toegestaan. Op mijn verbaasde vraag daaromtrent antwoordt hij “dat
dat uit respect voor vrouwen is”. Nou ja, we zullen maar denken ‘s lands
wijs, ‘s lands eer, of zo iets. Maar ergens voel ik toch een koude rilling
over mijn rug lopen. Ik geloof zo heilig in de gelijkwaardigheid van
mensen, ben al zo lang een geëmancipeerde vrouw, dat dit als archaïsch overkomt bij mij.
Overigens was het contact met deze rabbi verder leuk en merkwaardig.
Merkwaardig omdat hij niet moe werd mij te vertellen uit wat voor hoge
rabbijnenfamilie hij wel niet stamde en dat hij daarnaast ook koopman was
en hoe trots hij op zijn zonen was die allemaal studeerden en vast ook
belangrijke rabbijnen zouden worden. Ook leuk, want op het moment dat hij
zijn naam op een briefje schreef als aanbeveling voor een orthodoxe
familie uit de buurt van Amsterdam, gebeurde er iets. Ik herkènde die naam toen.
In de vroege jaren zestig had ik een oude, Amsterdamse dame met die naam
redelijk goed gekend. Een dame met een jiddisch accent. En dat bleek de
grootmoeder van deze rabbijn te zijn geweest. Het deed iets met hem,
ineens leek hij een gewoon mens te worden, meer respect voor mij te hebben. Om
een of andere reden had hij zelf geen herinneringen meer aan deze grootmoeder.
En ik had die wel. Daardoor werd onze conversatie verder buitengewoon
vriendelijk, tot hij afscheid moest nemen, “omdat hij het land uitging”.